page contents
Dutchhelmets.nl
Collaboratie

Collaboratie in Nederland tijdens de tweede wereldoorlog


Collaboratie betekent samenwerking met de vijand en is afgeleid van het Franse werkwoord collaborer dat samenwerken betekent.

De specifieke negatieve betekenis kreeg het woord tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen Nederland bezet werd door Duitsland. Met collaborateur werden Nederlanders aangeduid die met de Duitse bezetter vrijwillig samenwerkten. Vrouwen die een verhouding met een Duitse militair hadden werden moffenhoer of moffenmeid genoemd en niet zozeer als collaborateur aangemerkt. Vrijwel elk individu heeft tijdens de bezettingsjaren de keuze moeten maken: gehoorzamen aan de Duitse bezetter, collaboreren met de Duitse bezetter (vrijwillig meewerken/meehelpen) of tegen de Duitse bezetter en collaborateurs verzetten.


Collaboratie heeft in Nederland verschillende vormen gekend en was vooral in het begin van de oorlog wijdverbreid. Voor het uitbreken van de oorlog kende Nederland al de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) die na de Duitse inval politiek met Duitsland ging samenwerken. Andere politieke organisaties van collaborateurs waren het Zwart Front en de Nederlandsche Unie. Daarnaast bestond er grootschalige economische collaboratie. In 1940 werd het Nationaal Comité voor Economische Samenwerking opgericht.


Hoewel samenwerking met de vijand strafbaar was, werd in 1937 in een geheime instructie bepaald dat ambtenaren waren gehouden om mee te werken aan maatregelen van een bezettende macht. Het Nederlandse ambtenarenapparaat werkte tijdens de Duitse bezetting dan ook mee met de Duitsers. De secretarissen-generaal bleven aan, ook na het gedwongen ontslag van generaal Winkelman, die de Duitsers te oncoöperatief vonden. Dat gold ook voor de overheidsbedrijven zoals de Nederlandse Spoorwegen (NS) en de gemeentelijke bedrijven zoals het plaatselijk openbaar vervoer.

Hendrikus Colijn bracht na de Duitse inval een brochure uit getiteld "Op de grens van twee werelden" waarin hij de vlucht van het Nederlandse koningshuis naar Engeland veroordeelde en onomwonden koos voor samenwerking met de nazi's. Colijn stelde in zijn brochure dat de democratie had gefaald, dat de leden van het Nederlandse koningshuis nooit meer een voet op Nederlandse bodem zouden zetten en dat de Nederlandse bevolking zich niet moest verzetten maar zich moest schikken naar de wil van de nieuwe machthebbers. Omdat Colijn sinds 1920 politiek leider en partijvoorzitter van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) was en voor de oorlog minister-president in vijf kabinetten geweest was, legde zijn oordeel voor conservatieve en gezagsgetrouwe Nederlandse protestanten veel gewicht in de schaal. Bovendien was zijn invloed binnen de Gereformeerde Kerken en de Nederlandse Christelijke Radio Vereniging (NCRV) groot. Het aan de ARP gelieerde dagblad De Standaard probeerde zich neutraal tegenover de bezetter op te stellen. De publicatie van Colijns brochure "Op de grens van twee werelden" moet Arthur Seyss-Inquart als een geschenk uit de hemel ervaren hebben.

De Nederlandse luitenant-generaal Hendrik Seyffardt deed in 1941 een dringend beroep op Nederlandse jongemannen om zich aan te sluiten bij het Vrijwilligers Legioen Nederland om aan het oostfront tegen "het oprukkende bolsjewisme" te strijden. Seyffardt deed zijn eerste oproep toen Hitlers troepen nog maar net aan de uitvoering van Operatie Barbarossa waren begonnen. Op dat moment rukten de nazi's snel op richting Moskou en Leningrad terwijl de "bolsjewieken" zich, deels om tactische redenen, halsoverkop terugtrokken.

De Nederlandse bevolking werd door secretaris-generaal Frederiks, de bedenker van het Plan-Frederiks, vanaf het eerste oorlogsjaar opgeroepen gul te geven aan de collectanten van Winterhulp Nederland. Winterhulp Nederland hield in het laatste oorlogsjaar, het jaar voor de hongerwinter, inzamelingsacties voor de Nederlandse SS'ers die als vrijwilliger aan het oostfront tegen de Sovjets vochten. Aan het eind van dat jaar werden in de Nederlandse steden de grootste razzia's voor de Arbeitseinsatz gehouden, maar Winterhulp Nederland hield geen inzamelingsacties voor de hongerende Nederlandse dwangarbeiders in Duitsland.


Grote delen van het Nederlandse bedrijfsleven voerden orders uit voor Duitse organisaties. Bedrijven als Philips en DAF, maar ook de centrale werkplaats van de PTT hebben voor de Duitsers gewerkt. Vrijwel alle bedrijven in de Rotterdamse havens (evenals die in de andere havens) gingen voor de Duitsers werken. Ook defensiebedrijven als Fokker, de Rijks Artillerie Inrichtingen en de werf De Schelde deden mee. Opmerkelijk is dat zelfs bedrijven van Joodse eigenaren zoals Van Leers Vatenindustrie en de regenjassenfabriek Hollandia Kattenburg Duitse orders aanvaardden.

Men moet hierbij wel denken dat er negatieve consequenties van Duitsers dreigden, als deze Nederlandse bedrijven collaboratie zouden weigeren. De Duitsers hadden altijd de mogelijkheid kopstukken te vervangen door NSB'ers, hoewel ze, gezien het beperkte aanbod aan geschikte kandidaten dat de NSB bood, dat zelf ook liever niet deden. Om het bedrijf en personeel zoveel mogelijk te beschermen en er toch het beste van te maken, werd dan vaak besloten toch dergelijke orders te aanvaarden. Eigenbelang en winstbejag zal hier ook niet vreemd aan zijn geweest: men wilde de eigen positie behouden en zag mogelijkheden voor een concurrentievoorsprong ten opzichte van Belgische en Franse concurrenten, daar half mei 1940 Nederland zich al had overgegeven maar de oorlog in België en Frankrijk nog in volle gang was.

De Duitse autoriteiten hebben in de naoorlogse processen verklaard, dat dwang en zelfs drang niet nodig waren: de Nederlandse bedrijven waren gretig op orders voor de Duitse oorlogsindustrie. Op 4 juni 1940 werd het "Protokol-Von Schrötter" gesloten, waarbij scheepswerven, machinefabrieken enz. zich lieten inschakelen als toeleveranciers van de overbezette Duitse industrie.

Gekoppeld aan de collaboratie was vaak sabotage. Deze kwam echter pas geleidelijk op gang, en kreeg pas omvangrijker vormen na de Februaristaking, toen de terroristische politiek van de nazi's duidelijk was geworden. Bij de Philipsfabriek van zenders in Hilversum, bekend als de Nederlandsche Seintoestellen Fabriek (NSF), leidde dat er bijvoorbeeld toe, dat onderdelen van machines of apparaten verdwenen waardoor deze niet meer functioneerden. Bij de Rotterdamse Droogdok Maatschappij (RDM) was een onderzeeër in aanbouw, die tijdens de oorlog werd afgebouwd, maar bij zijn tewaterlating meteen zonk. Dr. L. de Jong verklaart deze omvang van de collaboratie deels uit de verrassende inval van de Duitsers, het ontbreken van een duidelijke afwijzende stellingname van de regering, en aan de aanvankelijk voorzichtige manier waarop de Duitsers met Nederlanders omgingen.


Op individueel niveau hebben zich tal van vormen van collaboratie voorgedaan. Van vrijwillig gaan werken in Duitsland (in tegenstelling tot gedwongen tewerkstelling), of collaboratie in een overheidsdienstbetrekking, tot personen die zich geheel vrijwillig bij de Duitsers hebben aangemeld als handlanger, bijvoorbeeld voor jodenvervolging. Daarnaast zijn circa 20.000 Nederlanders toegetreden tot de Waffen-SS. Ongeveer 100.000 Nederlanders hebben meegewerkt aan de grote vliegveldaanleg die de Duitsers hier opzetten, en aan de vele honderden bunkers en andere versterkingen voor de Atlantik Wall. Ook hebben vele duizenden Nederlanders als chauffeur dienst genomen in het Nationalsozialistische Kraftfahrkorps (NSKK). De Duitsers betaalden hun werknemers in Nederland over het algemeen beter dan Nederlandse bedrijven dat deden.


Typerend voor de Nederlandse houding kan zijn een foto van een Duitse radioploeg van de Wehrmacht, die op 16 mei 1940 midden in Hilversum beleefd de weg vraagt naar de Algemene Vereniging Radio Omroep (AVRO) studio, en ook keurig de weg gewezen wordt - geen van de omstanders had kennelijk enig bezwaar tegen deze vorm van 'hulp aan de vijand', of misschien zelfs enig besef dat het dit was. Het Polygoonjournaal en sommige omroepen collaboreerden overigens volop, vooral de AVRO, die zonder dat het werd gevraagd, zijn Joods personeel ontsloeg, zoals Han Hollander. Een paar andere omroepen, onder wie de NCRV, weigerden mee te werken met de Duitse bezetter.

In mei 1940 waren in Nederland ca. 1,2 miljoen radiotoestellen en 350.000 aansluitingen op het netwerk van de draadomroep. Voormalig marine-officier en voormalig NSF-medewerker, ir. Antoine Dubois, kreeg in het najaar van 1940 van een medewerker van de Rundfunkbetreuungsstelle de opdracht om een plan te schrijven voor de reorganisatie van omroepen. De Duitsers wilden de bestaande omroepen opheffen en hun activiteiten onderbrengen in een nieuwe omroeporganisatie.

Aanvankelijk dachten Dubois en de bestuurders van de omroepverenigingen dat ze over de samenstelling en de taken de nieuwe omroeporganisatie konden meebeslissen, maar dat bleek niet het geval te zijn. Zo probeerde Willem Vogt bij de Rundfunkbetreuungsstelle een wit voetje te halen door de joodse AVRO-medewerkers de deur te wijzen. Het bestuur van de Vereeniging van Arbeiders Radio Amateurs (VARA) probeerde, tegen het advies van Koos Vorrink en Willem Drees, nog met Meinoud Rost van Tonningen te onderhandelen. Het plan voor de nieuwe omroeporganisatie werd door Dubois uitgewerkt en in december 1940 aan de omroepen gepresenteerd. Op 9 maart 1941 ging de nieuwe omroeporganisatie van start onder als Rijksradio Omroep. De bestaande omroepen konden hun programmablad nog een tijdje uitbrengen maar alle zendtijd werd hen ontnomen.

Dubois was beslist geen aanhanger of bewonderaar van de NSB of het nationaalsocialisme. De door de Rundfunkbetreuungsstelle gelijkgeschakelde Rijksradio Omroep werd vanaf mei 1941 door de NSB-gemachtigde Willem Herweijer geleid en tot Nederlandsche Omroep (NO) omgedoopt. De NO viel onder de verantwoordelijkheid van de fanatieke nazi Willem van der Vegte, de nieuwe voorzitter van de Radioraad, die tevens adviseur was van de autoritaire secretaris-generaal Tobie Goedewaagen van het nieuwe Departement van Volksvoorlichting en Kunsten.


Na de Tweede Wereldoorlog begon een grootschalige zuivering, maar tot teleurstelling van veel oud-verzetsstrijders werden voornamelijk relatief kleine overtredingen hard aangepakt. De directies van collaborerende bedrijven gingen over het algemeen vrijuit, evenals bijvoorbeeld het merendeel van de top van het Nederlandse ambtenarenapparaat.

In totaal zijn 6806 Nederlanders veroordeeld omdat zij in dienst waren getreden bij de Duitse krijgsmacht. Daarnaast zijn 3283 personen veroordeeld ter zake van hulpverlening aan de vijand, en 1344 personen wegens verraad. Er werden in totaal 163 doodvonnissen uitgesproken.


Bron: o.a. Wikipedia


Helmen gedragen door Nederlandse collaborateurs


De Technische Noodhulp (TN)


In navolging van de Duitse Technische Nothilfe (TeNo) werd in juli 1941 de Technische Noodhulp (TN) opgericht. De TN zou ingezet worden bij reddings- en opruimingswerkzaamheden na geallieerde luchtaanvallen. Iedere Nederlander kon, ongeacht de politieke voorkeur, lid worden. Echter, praktijk wees uit dat de TN nationaal-socialistisch georiënteerd was en het merendeel van de leden bestond uit leden van de NSB.


De Vlaamse Wacht in België


In mei 1941 werd de Vlaamse Wacht in het leven geroepen in opdracht van het Duitse Militair Bestuur. De VOS ( Verbond van Vlaamse oud-Strijders) zegde haar medewerking toe om te helpen bij de oprichting van de Vlaamse Wacht.

De Duitse bedoeling was om lokale Vlaamse vrijwilligers als “hulptroepen” te organiseren in een militaire structuur. De bezetter was al reeds bezig met de voorbereiding op de inval in Rusland, operatie Barbarossa, en had hiervoor zoveel mogelijk van haar eigen militair personeel nodig.

Op 28 april 1941 wordt door het Duitse Militair Bestuur beslist dat er een wachtafdeling wordt opgericht om als hulptroepen de Duitse bezettingsleger te assisteren.  Als tegenprestatie voor deze vrijwilligers, wacht hen een mogelijke carrière bij de Rijkswacht of Vlaamse Politie.


De VOS wordt belast met de werving die zeer succesvol is. Er wordt namelijk opgeroepen om vrijwillig te melden voor een nieuw op te richten politiekorps voor bewakingsopdrachten in Vlaanderen en in mei 1941 zijn al ruim 3.000 vrijwilligers!

In Duitsland wordt ook gekeken naar geschikte vrijwilligers onder de Belgische officieren die dan in krijgsgevangenschap zijn.  Eind mei 1941 wordt begonnen met de repatriëring van Belgische officieren en in juni volgt een tweede groep van 151 man. Van deze tweede groep belanden er 31 bij de Vlaamse Wacht.


950 vrijwilligers beginnen aan hun opleiding begin juni 1941 in de kazerne Maria-ter-Heide bij Brasschaat en zo begint de Vlaamse Wacht vorm te krijgen. Deze vrijwilligers worden als “Wachters” aangeduid. De Vlaamse Wacht wordt dan door een Duitse kader geleid onder leiding van de Duitse majoor Baumann.


Met het oprichten van de Vlaamse Wacht, was het de bedoeling om te werven voor de Vlaamse Waffen-SS. De Wachters zelf dachten dat zij deel uitmaakten van een nieuw op te richten Vlaams Leger of een Vlaams Rijkswacht. Spoedig wordt duidelijk dat de Vlaamse Wacht een onderdeel is van de Duitse bezettingsmacht en wordt de Vlaamse Wacht als een reservekorps ingezet.


Als gevolg van de dreigende geallieerde invasie van West-Europa, wordt in september 1943 besloten om 700 Wachters verplicht te laten aanmelden bij de Divisie Langemarck van de Waffen-SS. Deze 700 man gaan hierna in opleiding in het opleidingscentrum van de Waffen-SS te Bad Tölz. In juni 1944 leggen deze 700 Wachters vrijwillig de eed af op de Führer waardoor zijn dan “Wehrmachtsgefölge” worden en hierdoor onder het Duitse militaire krijgsrecht vallen.

Hoe het verder is gelopen met deze 700 man is (mij) niet bekend.


In augustus 1944 telt de Vlaamse Wacht ongeveer 2500 vrijwilligers verdeeld over 4 afdelingen. Wanneer de geallieerden in september 1944 de Belgische grens oversteken, bloedt de Vlaamse Wacht een langzame “dood”. Velen blijven in België achter en vallen ten prooi aan de Belgische bevolking die haar woede op hen afkoelen. Sommigen vluchten naar Duitsland en gaan daar uiteindelijk ten onder met het Duitse Rijk.