page contents
Dutchhelmets.nl
Verzet en bevrijding

Verzet en de bevrijding van Nederland


Het Nederlands verzet in de Tweede Wereldoorlog is de verzamelnaam voor alle personen en groepen die weerstand boden aan de Duitse bezetting van Nederland. Het verzet kenmerkte zich, in vergelijking met andere bezette landen, door relatief weinig gewapend en gewelddadig verzet en een zeer succesvolle onderduik organisatie. Dit leidde tot de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) en uiteindelijk doken 350.000 Nederlanders onder, waaronder 25.000 Joden. Dit was een record in bezet Europa.

 

In het eerste oorlogsjaar (mei 1940-februari 1941) heerste vrij algemeen het idee dat het met de Duitse bezetting wel enigszins mee zou vallen. Die indruk werd zeker gestimuleerd door de strategie van Seyss-Inquart om Nederland geleidelijk rijp te maken voor de nationaalsocialistische ideologie en opname in een Groot Duits Rijk.

Er werd dan ook na de capitulatie mondjesmaat actief verzet geboden, laat staan gewelddadig. De Communistisch Partij Nederland (CPN) werd vrijwel meteen door de Duitsers verboden en riep haar leden op tot actief verzet. De CPN had al op 15 mei 1940 in het partijgebouw Parlando op het Frederiksplein in Amsterdam een vergadering van de partijleiding waar besloten werd om een ondergrondse organisatie van 2000 personen op te bouwen. Bij de opbouw werd gebruikgemaakt van adviezen van illegale communistische vluchtelingen uit Duitsland. Ze hebben zich van begin af aan verzet tegen de anti joodse maatregelen. Een flink aantal CPN leden was van joodse oorsprong, zo ook de nieuw gekozen leider voor de ondergrondse CPN, Paul de Groot.

Er waren ook niet-communisten die zich opmaakten om weerstand te bieden. Een van de eersten was Bernardus IJzerdraat. Met kettingbrieven en pamfletten werden de burgers opgeroepen het Duitse bewind niet te erkennen en er werden plannen gesmeed om tot actie over te gaan. Uit krijgsgevangenschap teruggekeerde militairen namen met elkaar contact op.

Velen uit de krantenwereld zagen zich genoodzaakt ondergronds te gaan vanwege de censuur die meteen werd ingesteld.

 

De methoden van deze eerste verzetsgroepen waren vaak nogal primitief, vrijwel niemand had enige ervaring. Groepen als de Geuzen en de Oranjewacht werden opgerold voordat ze actie hadden kunnen ondernemen en velen werden ter dood veroordeeld. Pas toen bleek dat de bezetter iedere vorm van protest of verzetsactie met harde hand vervolgde, werd men voorzichtiger en gingen sommigen ondergronds. Het fusilleren van achttien gevangenen (waaronder Bernardus IJzerdraat) op 13 maart 1941 was een grote schok, ook omdat hun vergrijpen niet verder waren gegaan dan kleine sabotagedaden, en geen Duitse slachtoffers hadden gekost. Tegelijk bracht het ook meer mensen in het geweer.

 

Na de Februaristaking van 1941 en vooral na de april-mei staking van 1943 werd het verzet intensiever. Ook de repressie van de Joden was een belangrijke factor, de Jodendeportaties namen begin 1943 een grootschalige aanvang en de maatregelen om Nederlanders in Duitsland voor de oorlogsindustrie te laten werken werden sterk opgevoerd. Tevens werden oud-militairen onder druk van de actuele oorlogsgebeurtenissen aan het oostfront in krijgsgevangenschap teruggevoerd.

Al deze maatregelen tezamen zorgden voor een enorme toename van het aantal onderduikers die hulp nodig hadden. De LO en LKP begonnen zich landelijk te organiseren. Van nu af kwam ook méér contact tot stand met de Nederlandse regering in Londen.

 

Acties van het verzet bestonden vóór 1943 vooral uit het onderbrengen en verzorgen van onderduikers en in mindere mate sabotage. Er werden in hoog tempo steeds meer vervalsingen gemaakt van bonkaarten en persoonsbewijzen. Na 1943 ging dit op nog grotere schaal door, gekoppeld aan overvallen op bonnenbureaus en gemeentehuizen om aan persoonsbewijzen te komen en bestond het verzet verder uit het hinderen van de vijand op diverse manieren, zoals het saboteren van verbindingen en telefoonlijnen, het opblazen van spoorlijnen, aanslagen op bevolkingsregisters en spionage.

Ook het opvangen van geallieerde piloten die boven bezet gebied waren neergeschoten en het doorsluizen van deze mannen naar de Pyreneeën of Zwitserland was belangrijk en gevaarlijk werk. Dit staat bekend als pilotenhulp, hoewel het behalve hulp aan neergeschoten piloten vooral ook hulp aan gevluchte krijgsgevangenen betrof.

 

Vooral in de laatste jaren van de oorlog waren bonkaarten onmisbaar omdat er zonder deze documenten geen voedsel te krijgen was. De LO organiseerde verder een landelijke 'beurs' voor het plaatsen van onderduikers en het verzamelen van adressen terwijl de KP zorgde voor de papieren door het voeren van overvallen. Door de successen bij deze overvallen, waagde de KP zich ook aan het bevrijden van gevangenen.

 

De eerste liquidaties door leden van het verzet op Duitse militairen en collaborateurs vonden in 1941 plaats en nam in de laatste twee oorlogsjaren fors toe. In algemene zin was er een zekere terughoudendheid binnen het verzet met betrekking tot het uitvoeren van liquidaties vanwege eventuele represaillemaatregelen door de Duitsers. Zo werden er 117 mensen geëxecuteerd na de mislukte aanslag op Hans Rauter, de hoogste SS-officier in Nederland. Bekender is wellicht nog de Razzia van Putten. Na een aanslag door het verzet waarbij een Duitse officier het leven verloor werd bijna de gehele mannelijke bevolking van het Gelderse dorp Putten weggevoerd. 552 van hen overleefden de oorlog niet. Ondanks die terughoudendheid zijn er genoeg voorbeelden bekend van liquidaties waarbij verzetsleden op individuele basis of binnen een klein groepsverband overging tot liquidaties. Zeker in het laatste oorlogsjaar trokken veel knokploegen zich weinig aan van de richtlijnen van de BS. Zelfs na de bevrijding vonden er meerdere liquidaties plaats door leden van het verzet. Het aantal liquidaties door het verzet wordt op minimaal ruim zeshonderd geschat.

 

Grote groepen Duitse militairen hebben in Nederland zich nooit bedreigd gevoeld tijdens de bezetting. De omvang van het gewapend verzet was relatief klein en daarnaast bood het dichtbevolkte, platte Nederland weinig gelegenheid voor verzetsbewegingen van grotere omvang zoals die in bijvoorbeeld Frankrijk (Maquis), Wit-Rusland (Bielski's) of Joegoslavië of Griekenland (partizanen). Een uitzondering vormden groepen die zich ophielden in de Noordoostpolder (bijnaam 'Nederlands Onderduikers Paradijs'), waar het verzet zelfs tijdens de oorlog een krijgsgevangenkamp voor Duitse militairen had (kamp Bernhard) en de ontoegankelijke Biesbosch, waar ook korte tijd Duitse krijgsgevangenen werden vastgehouden door het verzet.

 

De Duitsers beschikten over een goed georganiseerd apparaat om verzet de kop in te drukken. Met name de Sicherheitsdienst (SD) was bijzonder efficiënt en dientengevolge gevreesd.

Onder de eigen bevolking waren er collaborateurs die in opdracht van de SD het verzet binnendrongen om vervolgens de verzetsstrijders te verraden.

Het verzet kende eveneens dubbelspionnen: naar buiten toe NSB, in werkelijkheid verzet. Het was vaak allerminst duidelijk wie er 'goed' of 'fout' was. Zelfs bij de politie (traditioneel gezagsgetrouw) waren de verhoudingen niet helder. Er waren 'dienstkloppers', maar ook velen die een oogje toeknepen; sommigen waren lid van de NSB maar anderen namen actief deel aan het verzet.

 

De intensiteit van de Duitse tegenacties nam toe naarmate de verzetsdaden toenamen. Vanaf augustus 1944 vond een radicalisering plaats van Duitse onderdrukking en Nederlands verzet, waarbij fusillades als represaillemaatregel steeds vaker voorkwamen. Zo zijn aan het Rademakersbroek in Varsseveld op 2 maart 1945 46 zogenoemde Todeskandidaten doodgeschoten en in Rotterdam op 12 maart 1945 20 mannen bij het Hofplein (Rotterdam Centrum) en vervolgens 20 mannen bij de Pleinweg (Rotterdam Zuid) doodgeschoten, waaronder drie agenten. Op 3 april werden bij de Oostzeedijk nog eens 20 man gefusilleerd.

De executies gingen door tot het einde van de oorlog. Zo werd Hannie Schaft (het meisje met het rode haar) nog op 17 april 1945 in de duinen bij Bloemendaal geëxecuteerd.

Tijdens de oorlog zijn in totaal ruim 3000 Nederlanders gefusilleerd, bijna allemaal verzetsmensen.

 

De laatste verzetsfase trad in na de landing in Normandië en met name na de bevrijding van zuid Nederland. De bestaande verzetsgroepen werden gebundeld in de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS).

De NBS werd op 5 september 1944 opgezet en kwam voort uit de drie belangrijkste verzetsgroepen: de Ordedienst (OD), de Landelijke Knokploegen (LKP) en de Raad van Verzet (RVV). Gewoonlijk werd de NBS aangeduid als ‘BS’ (Binnenlandse Strijdkrachten). Het vervelende van de afkorting NBS was dat ze nogal leek op de afkorting NSB, van de Nationaal Socialistische Beweging.

 

Tot september 1944 werkten de verzetsgroepen, voor zover zij al contact hadden, zelfstandig onder supervisie van het Bureau Bijzondere Opdrachten van de regering in Londen. Toen ze werden samengevoegd tot de BS werd prins Bernhard aangesteld als bevelhebber, hoewel hij in Londen verbleef. Commandant van de BS in het bezette Nederland werd kolonel Henri Koot (codenaam Commandant Delta) die zich in Amsterdam bevond. Vanaf september vond regelmatig topoverleg plaats, onder de codenaam Delta Centrum.

 

De BS werd mede opgericht om de gewapende verzetsbeweging beheersbaar te houden, vooral nu die op grote schaal van wapens werden voorzien. Ze waren gebonden aan allerlei regels, zoals het pas tevoorschijn komen als de bevelhebber (prins Bernhard) daartoe opdracht gaf. De bundeling van de drie verzetsgroepen hield niet in, dat die groepen meteen in de nieuwe organisatie opgingen. De onderlinge verschillen waren daarvoor ook te groot.

 

De BS werd opgericht naar het voorbeeld van de Franse Forces Françaises de l'intérieur (FFI) en Koningin Wilhelmina was er een groot voorstander van. De BS werd verdeeld in Stoottroepen en Bewakingstroepen. De Stoottroepen werden aangeduid als 'Strijdend Gedeelte (SG) der BS' en de leden moesten afkomstig zijn uit het gewapend verzet. De Bewakingstroepen werden 'gevormd uit hen, die zich beschikbaar hebben gesteld om op den dag der bevrijding en daarna orde en rust te handhaven c.q. te herstellen'. Zij zouden pas tijdens en na de bevrijding de straat op gaan. Voorlopig waren ze dus weinig meer dan papieren leden.

In het prille begin van de BS, waren er nog geen 10.000 leden actief die ook zeer slecht bewapend waren. Later werd dit verbeterd door geallieerde wapendroppings. Het was ook niet de bedoeling dat de BS tegen de Duitse overmacht zou vechten. De Duitse Wehrmacht had in het najaar van 1944 120.000 soldaten in Nederland gestationeerd.

 

De Ordedienst (OD) was militair van karakter maar initieel niet bedoeld als verzetsorganisatie. De OD was opgericht in de zomer van 1940 door voormalige officieren uit voorzorg. De OD zou de orde handhaven in de overgangstijd tussen bezetting en bevrijding.

Later in de oorlog sloten zich hier veel gelijkgezinden bij aan, zoals middenstanders en jongeren die nog op school zaten. De OD ging steeds meer verzetswerk doen, zoals het regelen van onderduikadressen en spionagewerk. Hierbij werden stellingen en munitiedepots van de Wehrmacht in kaart gebracht. De OD had een uitgebreid communicatie netwerk via geheime zenders en koeriers.

De OD bracht in september 1944 4000 man in bij de BS.

 

De Landelijke Knokploegen (LKP) was gebaseerd op geloof en kerk, vooral gereformeerd/protestants-christelijk, met vertakkingen in het katholieke zuiden van Nederland. De LKP verzorgden in eerste aanleg de ondersteuning voor onderduikers door o.a. het overvallen van distributiekantoren om bonnen te verkrijgen.

De LKP bracht in september 1944 1800 man in bij de BS.

 

De Raad van Verzet (RVV) was onkerkelijk en politiek vooruitstrevend.  De RVV wilde een guerrilla tegen de bezetter beginnen. Hierdoor begrepen LKP'ers en RVV'ers elkaar meestal wel. Maar tussen de OD en RVV was er een wereld van verschil. De OD wantrouwde de RVV vanwege de communistische invloed daarin. Het leek de OD-leiding helemaal niet onmogelijk dat de communisten bij de bevrijding zouden proberen om een greep naar de macht te doen. De RVV zelf (de Raad) telde maar één communist. In de RVV-groepen waren meer communisten actief.

De RVV bracht in september 1944 1000 man in bij de BS.

 

Zowel de Duitsers alsook de geallieerden hadden geen hoge pet op van de BS. De geallieerden verboden de BS om zich gewapend op straat te vertonen omdat zij bang waren voor onlusten, wraakacties en een bijltjesdag. De geallieerden sloten op 4 mei 1945 een wapenstilstand met de Duitsers in westelijk Nederland, met als voorwaarde dat alleen de geallieerden Duitsers zouden ontwapenen, en niet de BS. De BS hield zich niet aan dit verbod, en dat heeft, volgens onderzoekers, onder andere geleid tot schietpartijen zoals die op 7 mei op de Dam in Amsterdam.

 

De BS maakte vanaf oktober 1944 een geweldige groei door die begon in het bevrijde zuiden en in mei 1945 waren er in heel Nederland tussen 150.000 tot 200.000 BS'ers actief. Dit doet op het eerste gezicht vermoeden dat het verzet in Nederland vrij omvangrijk was. Tijdens de bezetting was de omvang van de illegaliteit een stuk beperkter. In 1943 waren een geschatte 25.000 verzetslieden actief, een aantal dat opliep naar 45.000 in 1945.

Tussen september 1944 tot mei 1945 zijn 1.730 BS'ers gesneuveld.

 

De BS heeft tal van verdienstelijke taken uitgevoerd en als bevelhebber van de BS werd Prins Bernhard tot Commandeur in de Militaire Willems Orde benoemd. Voor de manschappen van de BS was er geen decoratie of zichtbaar eerbetoon en kwamen niet in aanmerking voor het Mobilisatie Oorlogskruis of het Oorlogsherinneringskruis.

Het Herinneringsinsigne Binnenlandse Strijdkrachten 1944-1945 werd na de oorlog door Prins Bernhard der Nederlanden ingesteld en het Verzetsherdenkingskruis werd pas in 1980 ingesteld.