page contents
Dutchhelmets.nl
Speciale Troepen 1942-1950

Op deze pagina zijn verschillende helmen, baretten, mutsen, petten, emblemen, coin's en allerlei andere zaken tentoongesteld. Alle hieronder getoonde artikelen zijn origineel, tenzij er twijfels zijn en deze als onderschrift zijn toegevoegd. Alle informatie om te kunnen vaststellen of artikelen origineel zijn of niet, wordt erg gewardeerd. Mocht u twijfels hebben bij originaliteit, dan vermeen ik dit graag met de reden waarom. Ook aanvullende informatie zoals productie aantallen, producent, productie jaartallen, wanneer gedragen e.d. wordt ook zeer op prijs gesteld.


Mocht u stukken hebben die de Dutchhelmets collectie aanvullen en deze van de hand willen doen, of aanvullende informatie hebben, neem dan graag contact op via het Contact pagina.


Emblemen waarvan ik zeker weet dat deze commercieel aanmaak of reproductie zijn, worden geplaatst op de pagina Commerciële aanmaak / Reproductie.


Mocht u meer willen zien en weten over de Speciale Troepen uit de periode 1942-1950, dan is een bezoek aan de Historische Collectie Korps Commandotroepen meer dan waard. Alleen op afspraak te bezoeken!


Vwb de nummering van de korpsonderscheidingstekenen, hanteert dutchhelmets de nummering zoals vermeld in het boekwerk 'Naambandjes Nederland' van Samenwerkende Militariaverzamelaars (SMV) uit 1982.

Let op, niet alle schoudertitels zijn vermeld in het boekwerk, zeker de recent weer ingevoerde korpsonderscheidingstekenen.


Alle informatie op deze pagina is afkomstig van openbare bronnen.


Speciale Troepen, 1942-1950


Op 17 maart 1900 besloten de Boeren bij de krijgsraad te Kroonstad met kleine zelfstandige commando's, die 200 tot 2000 man sterk waren, verrassingsaanvallen uit te voeren op de Britse verbindingslijnen. Het machtige Britse imperium kon slechts met moeite en ten koste van zware offers de kleine republieken Oranje-Vrijstaat en de Zuid-Afrikaanse Republiek (Transvaal) tot overgave weten te dwingen.

Dit beginsel werd veertig jaar later door de Britten overgenomen. Degenen die vrijwillig bij de commando-eenheden werden ingedeeld, moesten alleen of in kleine groepen kunnen vechten, in staat zijn grote ontberingen te verdragen en een sterke korpsgeest bezitten. Zij leerden dat de duisternis hun vriend en niet hun vijand was, moesten de conditie van een getrainde atleet krijgen en geoefend zijn voor acties onder de moeilijkste omstandigheden. De term ‘commando’, is dan ook afkomstig uit de Boerenoorlog (1899-1902).


No 2 (Dutch) Troop en het Korps Insulinde (Netherlands Special Operations), 1942-1945

 

Tijdens de verschillende raids op de kusten van Europa, bleek het spoedig zeer gewenst dat de Britse commando's de beschikking kregen over wapenbroeders die in de bezette landen bekend waren en de taal spraken. Daarom werd in januari 1942 een geallieerd commando opgericht onder de naam van No 10 (Interallied) Commando.

 

Op 22 maart 1942 begonnen 48 Nederlanders, waarvan de meesten afkomstig van de Prinses Irene Brigade, aan de vooropleiding bij No 3, No 4, No 9 en No 12 Commando. In mei 1942 komt de groep samen in het Commando Basic Training Center in het Schotse Achnacarry voor het volgen van de commandotraining. Uiteindelijk ontvingen van die 48 mannen er 25 de groene baret en zo ontstond in juni 1942 een geheel uit Nederlanders bestaande commando-eenheid, No 2 (Dutch) Troop. 29 Juni 1942 laten de geslaagden Achnacarry achter zich en verplaatsen naar Troon aan de Schotse westkust, waar de grondslag word gelegd voor de latere Nederlandse commando- eenheid. Vanuit Troon gaat men naar de nieuwe standplaats Port Madoc in Noord Wales, waar men als No 2 (Dutch) Troop wordt opgenomen in No 10 (Interallied) Commando. Daarna volgden meerdere leden van de Prinses Irene Brigade de commando-opleiding ter aanvulling van No 2 (Dutch) Troop. In 1943 wordt No 2 (Dutch) Troop aangewezen om in het verre Oosten ingezet te worden tegen de Japanners (Korps Insulinde).

 

Op 4 september 1944, na ruim veertien dagen ontschepingsverlof, werd No 2 (Dutch) Troop medegedeeld dat de Troop over verschillende geallieerde onderdelen zou worden verdeeld om bij een komende actie (Market Garden) als gidsen en tolken op te treden. Op 5 september 1944 werd 1e luitenant C.J.B. Ruysch van Dugteren met twee korporaals en twee soldaten ingedeeld als lijfwacht bij de staf van Z.K.H. Prins Bernhard. Op 6 september 1944 verliet luitenant M.J. Knottenbelt met één sergeant, twee korporaals en vier soldaten Eastbourne voor het uitvoeren van een missie van het Bureau Bijzondere Opdrachten (BBO). Luitenant Knottenbelt nam eerst deel aan de actie bij Arnhem en werd daarna op 3 april 1945 bij Barneveld gedropt. Met ongeoefende manschappen van de Binnenlandse Strijdkrachten legde hij hinderlagen voor Duitse soldaten waardoor de Canadese overtocht over het Apeldoorns Kanaal mogelijk werd gemaakt.

Sergeant W. van der Veer, korporaal R.C. Michels en soldaat N.J. de Koning werden op 9 oktober 1944 bij Westerbork gedropt evenals soldaat R.A. Blatt enkele dagen eerder bij Ellertshaar (Drenthe). Deze commando's traden vervolgens tot het einde van de oorlog op als instructeur voor het verzet in Groningen, Friesland en Drenthe. Sergeant W. van der Veer is ook nog in actie geweest tijdens de landingen van Franse parachutisten in Drente in de nacht van 7 op 8 april 1945 en de daarop volgende gevechtshandelingen. De overige drie militairen waren ongeschikt voor inzet in bezet gebied omdat ze de Nederlandse taal onvoldoende beheersten. Zij hebben tot het einde van de oorlog dienst gedaan als instructeur voor de Stoottroepen in Zuid-Nederland.

 

Op 8 september 1944 werden kapitein J. Linzel, 1e luitenant C. de Ruiter, één korporaal en twee soldaten toegevoegd aan het hoofdkwartier van de 52e (Lowland) divisie. Deze divisie was bestemd om na het slagen van de landing bij Arnhem door de lucht naar Deelen te worden vervoerd. Toen dit door het ongelukkige verloop van de gevechten bij Arnhem niet door ging werd deze groep commando's op 4 oktober 1944 gedetacheerd bij de staf van het 1e Allied Airborne Corps in Nijmegen.

Vier sergeanten, één korporaal en tien soldaten werden op 10 september 1944 ingedeeld bij de 1e Britse Airborne divisie en op 13 september 1944 werd luitenant M.J. Knottenbelt eveneens bij deze divisie gedetacheerd. Twee sergeanten en één soldaat landden uiteindelijk op 17 september 1944 met de staf van het 1e Allied Airborne Corps bij Nijmegen. Een officier, een sergeant, een korporaal en 7 soldaten landden dezelfde dag met zweefvliegtuigen in de omgeving van Arnhem.


Het zweefvliegtuig waarin sergeant K. Luitwieler zat moest een noodlanding maken op een open terrein nabij het klooster van de bruine paters in Biezenmortel, Noord-Brabant. De verdere bemanning van het toestel bestond uit een luitenant van de 1e Poolse Parachutisten Brigade, twee Engelse sergeanten (1e en 2e piloot) en twee Engelse chauffeurs met hun jeeps. Burgers hielpen de beide jeeps te ontladen waarna men besloot om te proberen alsnog Arnhem te bereiken en vertrokken zij in de richting van Helvoirt. De Duitsers die inmiddels het zweefvliegtuig ontdekt hadden, waarschuwden de bezetting van Helvoirt dat de jeeps in aantocht waren. De vijf parachutisten en sergeant K. Luitwieler baanden zich evenwel al schietend een weg door de Duitsers waarna de tocht werd voortgezet in de richting van Haaren, Esch. In de kom van Esch viel tijdens het nemen van een bocht één van de Engelsen uit de jeep, die door de Duitsers gevangen werd genomen. Voorbij Esch stootten ze vervolgens op Duitse vrachtwagens die langs de weg stonden opgesteld. Onopgemerkt reden ze daarna de jeeps een bosweg in en maakten een schuilbivak. 's Avonds al kregen ze contact met de Nederlandse verzet. Deze bracht eten dat gestolen was uit een Duitse keukenwagen die bij Huize Leeuwenrode stond waar een Duitse staf zetelde en zorgden zij voor een kleine tent. Via dezelfde groep verzetsstrijders kwam men in contact met ruim 100 Engelse en Amerikaanse parachutisten die in het natuurreservaat Campina bij Boxtel zaten verborgen. Na een nachtelijke verkenningspatrouille uitgevoerd door sergeant Luitwieler met de Poolse luitenant Janusz Szegda, sloten de geallieerde parachutisten zich daarbij aan. In de avond van 24 oktober 1944 werd Boxtel door deze groep van 107 man bevrijd. Tenslotte meldde sergeant Luitwieler zich op 4 november 1944 weer bij zijn onderdeel na zijn omzwervingen in bezet gebied.

 

Het zweefvliegtuig waarin soldaat H. de Leeuw zat moest op het eiland Schouwen-Duiveland een noodlanding maken. Direct na de landing dook hij onder met twee piloten en de plaatselijke verzet voorzag hen van eten. Nadat op 3 december 1944 het bevolkingsregister van Renesse door dezelfde verzetsgroep was gekraakt moest een aantal verzetsstrijders het eiland verlaten. Via een telefoonlijn van de Provinciale Zeeuwse Electriciteits Maatschappij had men reeds contact gelegd met de Engelsen op Walcheren. Afgesproken werd dat in de nacht van 6 december 1944 de verzetsstrijders met een boot zouden worden afgehaald. De twee piloten en soldaat De Leeuw gingen ook mee. Door de slechte weersomstandigheden mislukte de tocht. Tijdens een nieuwe poging op 7 december 1944 werd de groep, 16 mannen en één vrouw, echter door een Duitse patrouille ontdekt. Het kwam tot een schietpartij waarbij één man zwaar werd gewond. In de verwarring wisten de beide piloten, soldaat De Leeuw en een ondergedoken student te ontsnappen. Ook de vrouw en een verzetsman die voorop liepen ontkwamen. Elf mannen werden echter gevangen genomen. Eén ontsnapte later en is waarschijnlijk doodgeschoten. Na zware verhoren werden op zondag 10 december 1944 negen verzetslieden door de Duitsers opgehangen bij de slotlaan van het Slot Moermond in

Renesse. De zwaargewonde overleed dezelfde avond waarna zijn lijk alsnog werd opgehangen. Soldaat De Leeuw werd na omzwervingen later in Amsterdam gevangen genomen.

 

Van de groep commando's die bij Arnhem ingezet was sneuvelde soldaat Bakhuys- Rooseboom op 20 september 1944 tijdens een actie waarbij met jeeps geprobeerd werd contact te maken met het 2e Bataljon Britse parachutisten dat de noordelijke oprit van de brug in Arnhem bezet hield. Hij werd begraven in de tuin van het hotel Hartenstein. Zijn stoffelijk overschot is na de oorlog niet meer teruggevonden.

 

Luitenant Knottenbelt maakte tijdens de actie deel uit van een groep van 3 Nederlandse officieren die door het Bureau Bijzondere Opdrachten met de 1e Britse Airborne divisie was meegestuurd. Hij moest de in en rond Arnhem aanwezige verzetsgroepen organiseren. Op 20 september 1944 deed hij met de Canadese luitenant L. Heaps een poging met de Drielse veer de Rijn over te steken om contact te maken met de in de Betuwe gelande Poolse parachutist en brigade, wat mislukte.

Tijdens een vuurgevecht op 20 september 1944 doodde Knottenbelt een hoge Duitse officier. Het verhaal wil dat deze officier een generaal is geweest. Dit is echter onwaarschijnlijk. Er is bij Arnhem maar één Duitse generaal gesneuveld, n.l. generaal-majoor Kussin, die in zijn auto op 17 september 1944, om 17.30 uur, door een Britse patrouille werd doodgeschoten.

 

Eén van de commando's, soldaat M. van Barnevelt, redde tijdens de slag het leven van een Engelse soldaat door met een mes diens been te amputeren. Soldaat A.J.Ph. Beekmeyer werd op 20 september 1944 met een groep Engelsen afgesneden en moest zich overgeven. Soldaat H.C.J. Gobetz was gewond geraakt en werd eveneens op 20 september 1944 gevangen genomen, terwijl de soldaat H.M.J. Gubbels tijdens een verkenningspatrouille een dag later in Duitse handen viel. De drie soldaten kwamen uiteindelijk in hetzelfde gevangenkamp in Duitsland terecht. Daaruit ontsnapten ze medio februari 1945 en werden bij de Tsjechische grens opnieuw gevangen genomen. Ze waren nog steeds gekleed in Engels uniform. Eind april ontsnapten zij voor de tweede maal waarna de groep begin mei 1945 bij Chemnitz de Amerikaanse linies bereikte.

 

In de nacht van 25 op 26 september 1944 werd zoals vermeld het restant van de 1e Britse Airborne divisie over de Rijn teruggetrokken. Hierbij bevonden zich vijf Nederlandse commando's van wie luitenant Knottenbelt gewond was. De soldaten M. van Barnevelt en J.P.H. van der Meer gingen bij die gelegenheid diverse malen terug om nog meer soldaten te helpen evacueren. Sergeant W. de Waard werd op 26 september gevangen genomen. De Engelsen hadden hem n.l. vergeten te waarschuwen voor de evacuatie over de Rijn van de 1e Britse Airborne divisie in de nacht ervoor.

 

Op 12 september 1944 werden uit de Nederlandse commando's vijf onderofficieren, zes korporaals en acht soldaten bij de Amerikaanse 82e Airborne divisie gedetacheerd. Hiervan gingen twee sergeanten, twee korporaals en één soldaat op 15 september naar de Amerikaanse 101e Airborne divisie terwijl één soldaat naar Eastbourne terug werd gestuurd omdat hij onvoldoende Nederlands sprak. De commando's werden verdeeld over de verschillende onderdelen van de beide Airborne divisies welke opdracht hadden de bruggen tussen Eindhoven en Nijmegen te veroveren.

De soldaten A. Bloemink en J.A. van der Linden sprongen mee als parachutist zonder hiervoor enige opleiding gehad te hebben. Sergeant R.B. Visser was tweede piloot van een zweefvliegtuig. Korporaal H. Cramer, die gewonden uit de voorste linies haalde, werd door de Amerikanen voorgedragen voor een Bronzen Ster welke hij echter nooit ontving. Alle commando's traden tijdens de gevechten op als tolk, namen deel aan verkenningspatrouilles en zorgden voor een goed contact met de binnenlandse strijdkrachten en de bevolking.

 

Op 11 oktober werd al het personeel van no 2 (Dutch) Troop dat zich nog in Nederland bevond in Eindhoven verzameld behalve drie man die bij de staf van Z.K.H. Prins Bernhard bleven en drie als instructeurs bij de Stoottroepen. In totaal waren nog 25 Nederlandse commando's beschikbaar voor actie. Men kreeg de keus om evenals de geallieerde parachutisten-divisies voor rust teruggetrokken te worden dan wel aan een belangrijke actie op Nederlands grondgebied deel te nemen. Eenstemmig werd tot het laatste besloten.

Vanuit Eindhaven werden de commando's op 13 oktober overgeplaatst naar Brugge en bij de 4e Special Service Brigade ingedeeld. Drie dagen later werd de Troop in twee groepen gesplitst.

De eerste groep bestond uit 1e luitenant C. de Ruiter, drie onderofficieren en zeven korporaals. Deze groep was met No 1 (French) Troop en No 8 (French) Troop ingedeeld, onder No 4 Commando. Dit Commando voerde als stoottroep voor de 155 brigade van de 52 (Lowland) divisie op 1 november 1944 de landing bij Vlissingen uit (operatie Infatuate I). De Nederlandse commando’s dienden vooral als gidsen en waren dan ook voortdurend in de voorste linies te vinden.

De tweede groep bestond uit kapitein J. Linzel, vier onderofficieren en negen korporaals. Ze waren op 10 oktober ingedeeld bij No 47 (Royal Marines) Commando en verdeeld over de verschillende Troops met uitzondering van één sergeant die bij de staf van No 4 Commando Brigade werd ingedeeld. Op 1 november 1944 om ongeveer 11.00 uur voeren ze met landingsboten door het gat in de eerder gebombardeerde dijk bij Westkapelle en landden onder hevig vuur binnendijks ten zuiden van dit gat.

 

Op 11 november verzamelde No 2 (Dutch) Troop waarna deze drie dagen later naar Engeland vertrok. Op 16 november 1944 kwamen zij in Eastbourne aan. De sterkte van No 2 (Dutch) Troop was na terugkeer uit Nederland teruggebracht tot 2 officieren en 17 onderofficieren en korporaals.

 

In oktober 1944 werden vier en in april 1945 nog eens twee commando’s geparachuteerd boven bezet Nederland. Zij moesten contacten leggen met het verzet om wapen en sabotage instructie geven en de inzet van de Binnenlandse Strijdkrachten te coördineren met het oog op het komende geallieerde offensief. Het aandeel van deze zes in het succes van het Canadese offensief en de acties van twee Franse parachutistenregimenten in april 1945 was groot.

 

Begin oktober 1944 werd door kapitein Linzel de wens geuit No 2 (Dutch) Troop aan te vullen. De Minister van Oorlog gaf daarop toestemming in bevrijd Zuid-Nederland 80 man te rekruteren. Op 7 november vertrok 1e luitenant M.J. Knottenbelt uit Engeland, waar hij genezen was van zijn verwondingen die hij bij Arnhem had opgelopen, om 80 man te rekruteren. Het bleek echter dat er nog geen voldoende mannen waren aangeworven en op 15 november kreeg hij bericht dat zijn groep al op 17 november vanuit Oostende moest vertrekken met als gevolg dat een goede selectie achterwege bleef. De gezondheidstoestand van de nieuw aangeworvenen waren na vier jaren bezetting niet optimaal. Tijdens de training in Achnacarry vielen mede hierdoor van de 107 vrijwilligers er 35 af. Na de commando-cursus werd de opleiding voortgezet in Eastbourne waar de oude groep commando's op 16 november waren aangekomen.

Op 26 april 1945 vertrok de aangevulde Troop uit Engeland naar Nederland waar zij op 30 april ingezet werd bij Made, Noord-Brabant. No 2 (Dutch) Troop was toen ingedeeld bij no 4 Commando Brigade als onderdeel van no 48 (Royal Marines) Commando.

Na de capitulatie van Duitsland op 5 mei 1945 waren de Nederlandse commando's gedurende

de maand juni in Winterswijk gelegerd en op 28 juni nam de Troop deel aan de bevrijdingsparade in Amsterdam. Van begin juli tot begin augustus deed een deel van No 2 (Dutch) Troop dienst als bewakers van het Interneringskamp no 91 in Recklinghausen in Duitsland, daarna volgde op 4 augustus overplaatsing naar Den Haag.

De sterkte bedroeg toen vijf officieren en 87 onderofficieren, korporaals en soldaten waarvan er 32 waren gelegerd in Nederland. De anderen waren in Engeland waar ze cursussen volgden, wachtten op demobilisatie, terug waren gekomen uit gevangenschap of herstellende van verwondingen. Ook waren verschillende commando's inmiddels naar Colombo vertrokken als versterking van het daar nog altijd gelegerde Korps Insulinde.

 

In oktober 1945 werd No 2 (Dutch) Troop van No 10 (Interallied) Commando opgeheven. Een verzoek tot oprichting van een commandoschool was al eerder op 7 juni door de toenmalige Minister van Oorlog Prof.Dr. J.E. de Quay afgewezen.

 

In maart 1942 werd op Ceylon (het huidige Sri-Lanka) het Korps Insulinde opgericht. Doel van het Korps dat oorspronkelijk luisterde naar de naam “Netherlands Special Operations”, was onder meer het verzamelen van inlichtingen en het organiseren van guerrilla-activiteiten op het door de Japanners bezette Sumatra. In 1943 werden enkele commando’s van No 2 (Dutch) Troop aangewezen om deel te nemen aan de strijd in het verre oosten. De aangewezen commando’s kregen een aanvullend jungletraining en een para-opleiding.

 

Vijf Nederlandse commando’s worden vanuit India, deels met No 44 (Royal Marine) Commando en deels met No 5 Commando, achter de vijandelijke linies ingezet in Arakan en Assam. Na een treinreis door India vertrok de Troop uiteindelijk per schip op 14 juli 1944 uit Bombay en kwam op 15 augustus 1944 in Liverpool aan, waarna ze opnieuw in Eastbourne werd gelegerd. Met wisselend succes werden in 1943 en 1944 in totaal zo’n 17 landingen, meestal vanuit een duikboot, op de Sumatraanse kust uitgevoerd. Bij één van de acties werd luitenant Wijnmalen gevangen genomen en na te zijn verhoord en gemarteld gedood door de Japanners.

 

Vanaf mei 1945 werd het Korps Insulinde versterkt met 154 vrijwilligers waaronder leden van No 2 (Dutch) Troop en het Bureau Bijzondere Opdrachten. In juli 1945 werden nog een aantal ploegen per parachute boven Sumatra afgeworpen. Na de capitulatie van Japan werd het Korps Insulinde onder meer belast met het veilig stellen van de ca. 15.000 krijgsgevangenen en geïnterneerden (Recovery Allied Prisoners of War and Internees, RAPWI) op Sumatra. In november 1945 begon de ontbinding van het Korps Insulinde, die begin maart 1946 was voltooid.



Petembleem, model 1940, geproduceerd door Gaunt.

De Petembleem, model 1940 werd door commando's op de groene baret gedragen vanaf 1942 tot 1947.


6e KNID en de Stormschool (1945-1950)

 

In de jaren 1945 tot 1950 stond voor de Koninklijke Landmacht (KL) de strijd in Indonesië centraal. Omdat er in 1945 niet onmiddellijk dienstplichtigen beschikbaar waren, was de legerleiding in eerste instantie aangewezen op oorlogsvrijwilligers en uit krijgsgevangenschap teruggekeerde beroepsmilitairen. Eén van de plaatsen waar deze vrijwilligers hun opleiding kregen was Wildhoef, een fraai gelegen gebouwencomplex in de Noord-Hollandse plaats Bloemendaal. Een instituut waar de infanterie een harde gevechtsopleiding onderging en dat zelfs in het buitenland de aandacht trok.

 

Eerste luitenant J.H.A.K. Gualthérie van Weezel werd belast met de oprichting van het 6e Koninklijk Infanterie Depot (6e KNID) op 1 oktober 1945, in Bloemendaal. Taak was het geven van kaderopleidingen en het verzorgen van cursussen in harde gevechtstraining. Op 7 mei 1946 werd de naam gewijzigd naar Stormschool Bloemendaal.

 

Personeel kwam van de 2e Depot Bataljon gewest 12 (Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten), echter de kern van het personeel bestond uit oud-leden van No 2 (Dutch) Troop, zodat het niet verwonderlijk was dat de commandosfeer helemaal terug te vinden was in de opleidingen.

Het duurde tot april 1948 voor de Stormschool toestemming kreeg om een twintigtal beroepsmilitairen tot commando op te leiden. Zij zouden in navolging van de oudgedienden van No 2 (Dutch) Troop dienst gaan doen als instructeur. Tien onderofficieren van de twintig cursisten behaalden de opleiding en kregen de groene baret uitgereikt op 5 juni 1948.

In april 1949 verhuisde de Stormschool van Bloemendaal naar de Engelbrecht van Nassaukazerne te Roosendaal en wijzigde de naam naar Stormschool Roosendaal.

 

Vanaf maart 1950 werden een honderdtal officieren en onderofficieren van het Regiment Speciale Troepen (RST), die uit Nederlands Indië waren teruggekeerd, als instructeur geplaatst bij de Stormschool Roosendaal.


Nederlands Indië (1945-1950)

 

Een deel van het personeel van de ontbonden No 2 (Dutch) Troop en het Korps Insulinde vormde begin 1946 de kern bij de vorming van nieuwe para-commando-eenheden in Nederlands-Indië. Onafhankelijk van elkaar ontstonden het Depot Speciale Troepen (groene baretten) en de School Opleiding Parachutisten (rode baretten) met later de 1e Para-Compagnie. In 1948 werd het Depot Speciale Troepen omgedoopt tot Korps Speciale Troepen.

 

Depot Speciale Troepen en het Korps Speciale Troepen

 

Op 15 juni 1946 werd in Polonia (bij Meester Cornelis) het Depot Speciale Troepen (DST)

opgericht. Kapitein Scheepens van het voormalige Korps Insulinde werd commandant. In de nacht van 18 op 19 juli 1946 namen 19 man van het DST onder commando van Scheepens deel aan een zuiveringsactie bij Tjileungsir (ten zuidoosten van Meester Cornelis). Bij de nadering van de brug aldaar liep de eenheid in een hinderlaag van Japanse sluipschutters en leed zware verliezen. Drie man sneuvelden, vijf werden zwaargewond waarvan er drie kort daarna overleden. Scheepens zelf was zwaargewond en kwam niet meer terug bij zijn eenheid. Een onvolledige opleiding had zich bitter gewroken. Luitenant R.P.P. Westerling, die zowel had behoord tot No. 2 (Dutch) Troop als het Korps Insulinde, nam het commando over. Op 5 december 1946 debarkeerde hij met het operationele gedeelte van het DST ter sterkte van 123 man in Makassar. Op dezelfde dag hoorde hij dat hij was bevorderd. De zevenentwintigjarige kapitein zag zich geplaatst voor de gigantische taak om met zijn eenheid een gebied ter grootte van Nederland te bevrijden van rondtrekkende bendes.

Medio februari 1947 waren in Zuid-Celebes recht en veiligheid hersteld en was een geordende samenleving weer mogelijk geworden. Het DST ging weer terug naar Java.

 

Op 5 januari 1948 werd het Korps Speciale Troepen (KST) opgericht en op 9 augustus 1948 werden twee operationeel zelfstandige compagnieën gevormd. Uit het personeel dat een parachutistenbrevet had behaald werd de Parachutistencompagnie (Para Cie KST) gevormd.



Mouwembleem KST
Nederlandse aanmaak, jaren '50. Werd gedragen door voormalige leden/reünisten van het Korps Speciale Troepen (KST).


School voor Opleiding van Parachutisten en 1e Parachutisten Compagnie

 

Op 1 maart 1946 werd de School voor Opleiding van Parachutisten (SOP) opgericht. De school die in Batavia was gevestigd stond onder commando van eerste -luitenant C. Sisselaar, een officier van het voormalige Korps Insulinde. In juni 1946 ging de SOP naar Hollandia op Nieuw-Guinea, daar werd met voortvarendheid gewerkt aan de vorming van een operationele eenheid. Het personeel hiervoor vertrok naar Bali en werd in Gianjar gelegerd. Op 1 mei 1947 werd bij beschikking van de legercommandant, luitenantgeneraal S.H. Spoor de 1e Parachutisten Compagnie (1e Para Cie) opgericht met als standplaats Bandoeng. Kapitein Sisselaar werd commandant maar bleef formeel ook Commandant SOP.

 

Gedurende de tweede helft van november en de eerste helft van december 1948 oefenden de 1 e Para Cie en de Para Cie KST gezamenlijk als Paragevechtsgroep onder commando van kapitein W.D.H. Eekhout. Op 17 december 1948 werd de Paragevechtsgroep geconsigneerd op het vliegveld Andit bij Bandoeng en daar op de hoogte gesteld van de belangrijkste opdracht die zij ooit in Nederlands- Indië te vervullen kreeg.

Op 19 december, omstreeks 07.00 uur vermeesterden de parachutisten het vliegveld Majoewo bij Djokjakarta terwijl het KST na te zijn ingevlogen om 12.35 uur, samen met een infanterie bataljon de opmars naar de republikeinse hoofdstad inzette. Na een vuurgevecht bij Fort Vredeburg werden omstreeks 15.30 uur president Soekarno en de republikeinse regering in het gouverneurspaleis gevangen genomen. Om 17.30 uur waren de laatste weerstandsnesten opgeruimd en was Djokjakarta in Nederlandse handen.

Op 29 december vermeesterden de para’s op Sumatra na hevige gevechten Djambi met het vliegveld en drie omliggende olieterreinen. De commando's van het KST debarkeerden op gelijke datum in Emmahaven bij Padang en stootten diep door in vijandelijk gebied. Na een nachtelijke opmars en vermetele acties werd een penetratie van ongeveer 325 km met succes afgesloten. Door de vermeestering van Pakanbaroe was het republikeinse gebied in Sumatra in tweeën gesneden.

Op 5 januari 1949 vermeesterden de para’s in Indragiri nog de olieterreinen bij Rengat en Ajer Molek. De republiek had ook zijn greep op Sumatra verloren. Op 20 januari keerden de para's terug naar Java. Het KST volgde op 25 januari.

Ten aanzien van het aandeel van de Paragevechtsgroep en het KST in het succes van de tweede politionele actie, was het algemene oordeel dat vooral de snelle vermeestering van Djokjakarta grote indruk op de bevolking had gemaakt en het weerstandsvermogen van het republikeinse leger had verlamd. Zonder dat men aan de prestaties van de overige onderdelen van de Nederlandse troepenmacht tekort wilde doen, prees men alom het stoutmoedige optreden van de Rode en Groene Baretten. Zij waren praktisch onafgebroken in de weer geweest en van het ene operatiegebied naar het andere gezonden. Op 1 maart 1949 kwam de 1e Para Cie onder administratief bevel van Commandant KST. De Para Cie KST wed omgedoopt tot 2e Para Cie en wisselde de groene baretten voor rode. De parachutisten vormden nu de Afdeling Paratroepen.


Regiment Speciale Troepen

 

Op 15 juli 1949 werd bij beschikking van de legercommandant het KST opgeheven en het Regiment Speciale Troepen (RST) opgericht. Luitenant-kolonel J.J.F. Borghouts werd commandant en het RST werd gelegerd in Batoedjadjar

Het regiment bestond uit het 1e Bataljon (Para) onder commando van kapitein W.D.H. Eekhout en het 2e Bataljon (Commando) onder commando van kapitein J.C.A. Faber.

 

De SOP en het Depot KST werden samengevoegd tot het Opleidingscentrum Regiment Speciale Troepen (OCRST) met als standplaats Tjimah.

 

De soevereiniteitsoverdracht had plaats op 27 december 1949 en op die dag en de volgende was het RST geconsigneerd. Het eerste kwartaal van 1950 werd beheerst door onzekerheid, demobilisatie en repatriëring. KNIL-detachementen vertrokken naar Ambon, Celebes en Timor. Koninklijke Landmacht (KL) en KNIL personeel van het RST ging met hun gezinnen naar Nederland.

Luitenant-kolonel Borghouts begon een verbeten gevecht om zijn regiment voor de KL te behouden. Na aankomst in Nederland werd het RST, voor zover het niet demobiliseerde, gelegerd in Kamp Prinsenbosch bij Chaam en gedeeltelijk geplaatst bij het Stormschool in Roosendaal. Op 22 april 1950 vertrok Borghouts hoopvol uit Indonesië, hem was medegedeeld dat hij in Nederland de reorganisatie van het RST moest regelen. In Nederland gekomen, vernam hij dat het RST te duur was en niet paste in de KL organisatie. Bij de Generale Staf werd wel de oprichting van een parachutistenbataljon in studie genomen. De staatssecretaris van Oorlog, mr W.H. Fockema Andreae had de oprichting van twee korpsen voor ogen, een commandokorps op basis van de vermaarde Stormschool Bloemendaal en een afzonderlijk parachutistenkorps.



Schoudertitel Speciale Troepen
Nederlandse aanmaak, jaren '50. Werd gedragen door voormalige leden van het Regiment Speciale Troepen (RST) op de Battle Dress in Nederland.
SMV nr.: 720.