page contents
Dutchhelmets.nl
Missies, oefeningen en door militairen mee teruggenomen


Alle hieronder getoonde emblemen zijn origineel, tenzij anders aangegeven. Van enkele emblemen heb ik mijn twijfels en heb ik dit als onderschrift bij de betreffende emblemen toegevoegd. Alle informatie om te kunnen vaststellen of deze origineel zijn of niet wordt erg gewardeerd.

Mocht u twijfels hebben bij andere emblemen, dan vermeen ik dit graag met de reden waarom.


Emblemen van Mlitaire Inlichtingen eenheden, Speciale Eenheden en de Indische Instructie Bataljon kunt u vinden op de pagina Bijzondere Eenheden.


Emblemen waarvan ik zeker weet dat deze commercieel aanmaak of reproductie zijn, worden geplaatst op de pagina Commerciële aanmaak/Reproductie.



Vwb de nummering van de korpsonderscheidingstekenen, hanteert dutchhelmets de nummering zoals vermeld in het boekwerk 'Naambandjes Nederland' van Samenwerkende Militariaverzamelaars (SMV) uit 1982. Let op, niet alle schoudertitels zijn vermeld in het boekwerk.



Missie emblemen gedragen door de Nederlandse Krijgsmacht vanaf 1946 tot heden


Emblemen gedragen in Nederlands-Indie vanaf 1945 tot 1950


Hieronder kunt u een zeer beperkt aantal emblemen bekijken die in Nederlands-Indië zijn gedragen. Voor een mooi totaal overzicht, verwijs ik u graag naar de website Het Depot.



Emblemen gedragen in Nederlands Nieuw-Guinea (NNG), 1949-1962


Nederlands Nieuw-Guinea was van 1949 tot 1962 een overzees gebiedsdeel van het Koninkrijk der Nederlanden en voor 1949 maakte het deel uit van Nederlands-Indië. Bij de overdracht van de soevereiniteit van Nederlands-Indië aan Indonesië, behield Nederland Nieuw-Guinea.


De Indonesische leider Soekarno wilde Nederlands Nieuw-Guinea zo snel mogelijk inlijven en werd zodoende inzet van een slepend conflict tussen Nederland en Indonesië dat rond 1960 een sterker militair karakter kreeg.


In 1949 waren er op Nieuw Guinea slechts vier pelotons, waarvan een dat uit Papoea's bestond, die samen met de Algemene Politie voor orde en rust dienden te zorgen. In december 1949 werd een bataljon van de Koninklijke Landmacht (het zevende bataljon Garderegiment Prinses Irene), vergezeld van een compagnie aan en afvoertroepen ter aanvulling naar Nieuw Guinea gestuurd.

In de eerste maanden van 1950 kwamen nog omstreeks 500 militairen van het KNIL over en in oktober een infanteriecompagnie van het Korps Mariniers. Vanaf 1950 werd deze sterkte  (dan ongeveer 1.500 man) op peil gehouden door een systeem van individuele aflossingen.


Na enkele kleinschalige infiltraties nam de Indonesische militaire dreiging vanaf 1958 flink toe, zodat Nederland de troepensterkte tot ongeveer 10.000 militairen opvoerde.

Eind 1958 werden twee radars met personeel overgevlogen, de landmacht keerde datzelfde jaar terug naar Nieuw Guinea met een detachement commando´s en in 1959 de 936ste afdeling lichte luchtdoelartillerie. Datzelfde jaar werd het wettelijk mogelijk dienstplichtigen van de landmacht en de luchtmacht naar Nieuw Guinea te sturen.


In 1960 werd de sterkte aan beschikbare strijdkrachten verdubbeld tot ruim 5.000 man. Door Hr. Ms. Karel Doorman werden twaalf Hawker Hunter straaljagers en twee Alouette helicopters overgebracht en de landmacht werd versterkt met een infanteriebataljon, 6IB. Vanaf 1 november 1960 stonden de eenheden onder bevel van de Commandant Strijdkrachten in Nieuw Guinea (COSTRING). Deze was daarnaast Commandant Zeemacht Nederlands Nieuw Guinea.


In de jaren 1961 en 1962 werd de strijdmacht op Nieuw Guinea verdubbeld met twee infanteriebataljons (het 17de en 41ste) en twee afdelingen luchtdoelartillerie (940 en 928) van de landmacht. Verder met twaalf Hawker Hunters en zes Dakota´s van de luchtmacht (336 squadron) en twee marinierscompagnieen, verschillende jagers en fregatten en twee onderzeeboten.  De sterkte van de krijgsmacht op Nieuw Guinea bedroeg toen bijna 10.000 man.

Een succesvolle verdediging werd echter moeilijk doordat de Nederlandse eenheden verspreid waren, de aanvoerlijnen lang waren, er geen concrete steun van de bondgenoten kwam en omdat er in 1962 een leger van 30.000 Indonesische militairen klaarstond voor een aanval. 


Vanaf begin 1961 werd de strijd harder en vielen aan Nederlandse kant ook doden. De Indonesische luchtmacht kreeg vrij spel en ging ertoe over grote groepen para's boven delen van Nieuw Guinea af te werpen. De Indonesiers bereidden bovendien een grote aanval voor, operatie Djajawidjaja en de aanvalsvloot, benodigd hiervoor, vertrok op 14 augustus 1962 naar Nieuw Guinea.

Deze aanval ging uiteindelijk niet door omdat een wapenstilstand, het Akkoord van New York, op 18 augustus van kracht werd. Na deze datum waren alle activiteiten verder gericht op de overdracht van Nieuw Guinea aan de VN vredesmacht UNTEA en op repatriering. 


In de periode 1950-1962 zijn in totaal ongeveer 30.000 Nederlandse militairen ingezet in het toenmalige Nederlands Nieuw-Guinea. In totaal sneuvelden 9 Nederlanders en overleden er 94 door ongeval of ziekte.


Het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea zijn nu de provincies Papoea (Pulau Irian) en West-Papoea (Papua Barat) in Indonesië.



Emblemen gedragen in Suriname tot 1975



Emblemen gedragen in Korea, Nederlandse Detachement Verenigde Naties (NDVN), 1950-1954


De Korea oorlog wordt ook wel ‘de vergeten oorlog’ genoemd, wat geheel onterecht is. De Koreaanse oorlog is een bloedige bladzijde in de Nederlandse krijgsgeschiedenis waarbij 120 Nederlandse militairen sneuvelden, 3 vermist raakten en velen meer gewond terugkeerden.

Bij terugkeer in Nederland was vanuit de Nederlandse samenleving weinig sprake van een hartelijke ontvangst. Nederland was weinig geïnteresseerd in wat de jonge militairen allemaal hadden meegemaakt en wat sommigen hun leven lang als geestelijke ballast zouden meedragen.

Nu, decennia later en na een zeer moeizaam traject, is de erkenning in Nederland voor deze helden langzaam op gang gekomen.


In augustus 1950 werden in Nederland de eerste vrijwilligers opgeroepen om deel te nemen aan de strijd in Korea. Er meldden zich 1670 vrijwilligers en op 15 september 1950 werden zij overgeplaatst en ingedeeld bij het Regiment van Heutsz. Op 25 september 1950 werd bij Ministeriele beschikking

de oprichting van het Nederlands Detachement Verenigde Naties (NDVN) van kracht, die per 15 oktober 1950 inging.

De eerste groep van 636 man onder bevel van luitenant-kolonel M.P.A. den Ouden vertrok op 26 oktober 1950 met het transportschip Zuiderkruis. Het laatste detachement vertrok in juli 1954 en eind 1954 waren alle manschappen van het NDVN terug.

 

Het NDVN werd uitgerust met Amerikaanse kleding/uitrusting en viel onder het 38th U.S. Infantry Regiment "Rock of the Marne" die onderdeel was van de US 2nd 'Indianhead' Infantry Division (8th Army).

 

Van de 4748 Nederlandse militairen die in Korea dienden ontvingen er drie de hoogste Nederlandse militaire onderscheiding, de Militaire Willems Orde, van wie twee postuum (commandant overste Den Ouden en soldaat J.F. Ketting Olivier). Koningin Juliana verleende aan Kapitein J. Anemaet het ridderkruis en hij was onder de veteranen de enige levende drager van een wegens de Koreaanse Oorlog toegekende Willems Orde. Verder werd de Bronzen Leeuw vijf maal toegekend, het Bronzen Kruis 21 keer en het Kruis van Verdienste vier maal.

Tevens werd door de Nederlandse regering het Kruis voor Recht en Vrijheid verleend aan alle NDVN militairen.

Het detachement kreeg van de Amerikanen het Combat Infantryman Badge en ook werd de Distinguished Unit Citation (per 3 november 1966 hernoemd naar Presidential Unit Citation) toegekend voor de acties Hongsong en Wonju (12 t/m 15 februari 1951) en voor de actie bij Honchon (16 t/m 22 mei 1951).

Andere Amerikaanse onderscheidingen waren: Bronze Star Medal (91), Bronze Star Medal with V-device (25), Silver Star Medal (16), Legion of Merit, Degree of Legionnaire (3), Legion of Merit, 4th class (1) en de Medal of Freedom (1).

Op 1 oktober 1953 werd door de Zuid-Koreaanse Republiek aan de NDVN de Republic of Korea Presidential Unit Citation uitgereikt als hoogste Zuid-Koreaanse onderscheiding. Deze werd uitgereikt voor alle uitgevoerde acties van de NDVN tussen 22 november 1950 en 8 april 1953.

De Zuid-Koreaanse Incident Participation Medal (ook wel Koreaanse Oorlogsmedaille genoemd) werd aan alle militairen die tussen 25 juni 1950 en 27 juli 1953 in het kader van de vredesoperatie van de Verenigde Naties dienstdeden in Korea automatisch toegekend.

De VN verleende alle Nederlandse militairen die langer dan dertig dagen in Korea waren geweest de Korea Medaille van de Verenigde Naties.

 

De zwaarste gevechten waarbij het NDVN betrokken was, waren die te Hoengseong (februari 1951, 15 Nederlanders gesneuveld onder wie de commandant), Wonju en Inje (juni 1951, 20 Nederlanders gesneuveld). De belangrijkste acties van het NDVN waren:

 

Hoengseong (1951), Wonju (1951), Hill 325 (1951), Hwachonreservoir (1951), Inje (1951), Taeusan (1951), Mundung-ni (1951), Iron Triangle (1951), Silver Star Hill (1952), Star Hill (1952), Sagimak (1952), Chungmoksil Koje-do (1952), Old Baldy (1952), Arsenal (1952), Iron Triangle (1952)

Samichon valley (1953), Nudea (1953), Iron Triangle (3e maal, 1953), Chunmoksil (1953) en Hill 340 (1953).


Voor meer informatie over de Korea oorlog, kunt u een beezoek brengen aan: Vereniging Oud Korea Strijders (V.O.K.S.)



Emblemen gedragen in Libanon, United Nations Interim Force in Lebanon (UNIFIL), 1979-1985


In de periode van maart 1979 tot en met oktober 1985 hebben 9084 Nederlandse militairen deelgenomen aan de United Nations Interim Force In Lebanon (UNIFIL) missie in Libanon. Eerst op bataljonssterkte (Dutchbatt) en vanaf november 1983 als versterkte compagnie (Dutchcoy). Het overgrote deel waren dienstplichtigen die vrijwillig hadden aangemeld. Het 44e Pantserinfanterie bataljon Johan Willem Friso was al in 1965 aangewezen als permanent VN-Bataljon en was de formeerende en leverende eenheid voor de UNIFIL missie.

Van 15 september 2006 t/m 1 maart 2008 maakte een Nederlands fregat nog deel uit van de Maritime Task Force van UNIFIL.


In maart 1981 ontving Dutchbatt de Prins Mauritsmedaille en op 21 oktober 1983 ontving het gehele Nederlandse UNIFIL-contingent het Bronzen Schild van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten, luitenant-generaal Roos. Ook werd in januari 1986 de Carnegie Wateler Vredesprijs toegekend.

Negen Nederlandse UNIFIL militairen kwamen tijdens de missie om het leven.



Emblemen gedragen in Egypte, Multinational Force and Observers (MFO), 1982-1995


Tijdens de Zesdaagse Oorlog van juni 1967 veroverde Israël de Sinaï op Egypte. Tijdens overleg in het Amerikaanse Camp David op 26 maart 1979 bleek Israël bereid zich uit de Sinaï terug te trekken onder toezicht van de VN. Dit in ruil voor gedeeltelijke demilitarisatie van dit schiereiland en vrij scheepvaartverkeer door de Straat van Tiran en het Suezkanaal.

De Sovjet-Unie weigerde echter met de plaatsing van een nieuwe vredesmacht in te stemmen. Hierop voorbereid hadden de VS al duidelijk gemaakt dat ze naar een multinationaal alternatief zouden zoeken. Israël en Egypte ondertekenden op 17 juli 1981 een akkoord waarin ze instemden met de oprichting van de Multinational Force and Observers (MFO). De missie werd betaald door Egypte, Israël en de VS. Het mandaat voor de MFO was feitelijk een overeenkomst tussen de staten Israël en Egypte.

In hoofdlijnen moest de MFO toezien op de naleving van de territoriale en militaire bepalingen in de Camp David-akkoorden en schendingen voorkomen. De MFO ontplooide haar troepen tussen 10 en 20 maart 1982. Aan het hoofd stond een directeur-generaal die zetelde in Rome. Egypte en Israël verdeelden de Sinaï in 4 van noord naar zuid lopende zones. De vredesmacht MFO zou in de zone tegen de Egyptisch-Israëlische grens worden geplaatst.


De Nederlandse regering stelde op 22 november 1981 ruim 100 militairen ter beschikking aan de MFO: marechaussees, ‘verbindelaars’ en enkele staffunctionarissen.

De MFO omvatte verschillende eenheden. De Nederlandse marechaussees kwamen terecht bij de Force Military Police Unit (FMPU). In eerste instantie stelde de regering 21 marechaussees beschikbaar, maar dat aantal zou nog toenemen. De 84 ‘verbindelaars’ vormden de Force Signal Unit (FSU). De staffunctionarissen bekleedden functies bij verschillende MFO-staven en –hoofdkwartieren.

De verbindingscompagnie had als taak om de interne en externe verbindingen van de MFO te onderhouden. Zowel in het noordkamp in El Gorah, (ook MFO-hoofdkwartier) als het zuidkamp in Sharm el Sheikh bevond zich een verbindingsdetachement. De zone waarin de troepenmacht van de MFO actief was, was verdeeld in 6 sectoren. In elke sector lag een aantal controlepunten, observatieposten en een Sector Control Center (SCC).

De SCC’s waren ondergebracht bij een compagniesstaf van een van de MFO-bataljons. In deze SCC’s ging het Nederlandse verbindingspersoneel aan het werk. In elk SCC werden 3 ‘verbindelaars’ geplaatst, die regelmatig roteerden met de achterblijvers in het noord- en het zuidkamp. Deze achterblijvers bemanden op hun beurt de verbindingscentra van de infanteriebataljons in het noord- en zuidkamp en van het hoofdkwartier.


Begin jaren '90 werd er drastisch in de omvang van de verbindingscompagnie gesneden. Dit vanwege bezuinigingen, meer lijnverbindingen en geavanceerdere verbindingsapparatuur. Allereerst moesten de verbindingscentrales in het noord- en het zuidkamp en de vaste staf bij het hoofdkwartier 10 functies inleveren.

Tussen 10 maart en 4 juli 1990 namen de infanteriebataljons de verbindingstaken op de SCC’s over. De hoeveelheid Nederlands verbindingspersoneel verminderde tot 50 personen. Begin oktober 1993 werd er nogmaals gesneden in de verbindingscompagnie. Ditmaal werden 15 militairen vervroegd naar huis gestuurd en 6 personen werden bij hun rotatie niet meer vervangen.

De FMPU was verantwoordelijk voor de politietaken in het inzetgebied van de MFO. Een belangrijke neventaak was het onderhouden van contacten met lokale politiefunctionarissen. De FMPU stond onder commando van een Nederlandse force military police advisor, die tevens de functie van provost marshall bekleedde. Hij was verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding over de FMPU.

Daarnaast adviseerde hij de force commander (van 11 april 1991 tot 21 april 1994 de Nederlandse luitenant-generaal Joop van Ginkel) op het gebied van militaire politiezaken. Door uitbreiding van het takenpakket van de FMPU en de controle aan de grensposten bij Rafah en Taba, steeg de omvang van het detachement tot 36 personen. Nederland beëindigde in de eerste helft van 1995 de deelname aan MFO.



Emblemen gedragen in voormalig Joegoslavië, 1992-heden



Emblemen gedragen in Irak, 2003-2012


De ministerraad ging 6 mei 2003 akkoord met de inzet van een versterkt mariniersbataljon in de provincie Al-Muthanna in het Britse divisievak. Dat bataljon bestond uit 3 infanteriecompagnieën en een staf, staf- en verzorgingscompagnie. Het bataljon werd versterkt met een geniecompagnie, een helikopterdetachement, een National Support Element (NSE, een logistieke eenheid) en een veldhospitaal. Dit Nederlandse aandeel aan de internationale operatie in Irak heette de Stabilisation Force Iraq (SFIR).

Het Nederlandse bataljon nam op 1 augustus het commando over van de Amerikaanse voorgangers en vestigde zich op 3 locaties in het toegewezen gebied. Het bataljonshoofdkwartier, de geniecompagnie, het NSE, het veldhospitaal en een infanteriecompagnie streken eerst neer op een spoorwegterrein nabij As Samawah. In de tussentijd werd een nieuw kamp gebouwd.

Een 2e infanteriecompagnie was gelegerd bij Ar Rumaythah, 30 kilometer ten noordwesten van As Samawah. De 3e compagnie vestigde zich in de 2e week van augustus bij Al Khidr, ten oosten van As Samawah. Het helikopterdetachement nam met 3 CH-47 Chinook-helikopters intrek op een oude luchtmachtbasis nabij Tallil. Het contingentscommando kwam terecht op een Britse logistieke basis nabij Shaibah, in de buurt van Basra.


De veiligheidssituatie in Al-Muthanna was bij aanvang van de missie relatief rustig en stabiel vergeleken met de rest van Irak. Desondanks ervoeren de mariniers de volgende zaken bedreigend voor de stabiliteit in hun verantwoordelijkheidsgebied: het tekort aan openbare voorzieningen, het bloeiende criminele circuit en de aanslagen op de multinationale troepenmacht in andere delen van Irak.

Het was dus zaak de levering van water, elektriciteit, brandstof en de telefoonverbindingen snel te herstellen. Ook was een snelle wederopbouw van de politie- en veiligheidsorganisaties gewenst. Daarom was 20 maanden lang het opleiden en trainen van functionarissen voor politie, leger, grensbewaking en kustwacht een van de hoofdtaken van de Nederlanders.

Naast de wederopbouw en het genoemde opleidingsprogramma was de handhaving van de openbare orde de 3e hoofdtaak van het bataljon. Het bataljon patrouilleerde daarom dag en nacht, te voet en met terreinwagens. De contacten die tijdens deze patrouilles met de plaatselijke bevolking werden gelegd, bleken waardevol voor het verkrijgen van informatie. In een aantal gevallen leidde deze informatie tot de aanhouding van personen. Zij werden verdacht van het beramen of uitvoeren van activiteiten gericht tegen de multinationale troepenmacht.


De Nederlanders werden ruim anderhalf jaar ingezet in Zuid-Irak. In deze periode waren er geruchten dat de zuidelijke provincie Al-Muthanna een aantrekkelijke uitvalsbasis zou zijn voor extremistische en terroristische elementen. In de provincie liepen namelijk van oudsher smokkelroutes die vermoedelijk ook door opstandelingen uit naburige landen werden gebruikt. Het toezicht op de nomadenstammen in de uitgestrekte woestijn was vrijwel onmogelijk. Daarom stuurde het ministerie van Defensie begin december 2003 een verkenningseenheid van 70 militairen van het Korps Commandotroepen naar Irak. De mobiliteit van het bataljon werd tegelijkertijd tijdelijk versterkt met een 4e Chinook. Het merendeel van het detachement keerde 19 januari 2004 terug naar Nederland.


In april en mei 2004 werd SFIR geconfronteerd met een opstand onder het sjiietische deel van de Iraakse bevolking. Dit had grote gevolgen voor het Nederlandse detachement dat in het sjiietische zuiden gelegerd was. De aanhangers van de sjiiet Muqtada Al-Sadr roerden zich het meest. Dit waren veelal slecht opgeleide en werkloze jongeren. Al-Sadr zocht de confrontatie in de hoop dat een deel van de aanhangers van gematigder sjiietische partijen zijn kant zou kiezen. Ook in Al-Muthanna probeerde hij (zonder al te groot succes) zijn machtsbasis te versterken.

Het aantal incidenten waarbij Nederlandse militairen betrokken waren nam echter toe. 2 militairen moesten dit met de dood bekopen. Minister van Defensie Henk Kamp versterkte de passieve opsporingscapaciteit van het bataljon door 3 mortieropsporingsradars beschikbaar te stellen. Enkele weken later werd ook de actieve opsporingscapaciteit versterkt met het uitzenden van 6 AH-64D Apache gevechtshelikopters. De Apaches werden bij de Chinooks in Tallil geplaatst. De Chinooks werden in juli 2004 vervangen door 3 Cougars Mk II.


Na de onafhankelijkheidsoverdracht op 28 juni 2004 nam het aantal patrouilles in stedelijke gebieden af. Dit was volgens de afspraken van de overdracht van verantwoordelijkheden aan de Iraakse autoriteiten. Hierdoor viel wel het contact met een deel van de bevolking weg en dus verslechterde ook de inlichtingenpositie.

In augustus 2004 reden Nederlandse militairen in een omvangrijke hinderlaag. Hierop besloot de detachementscommandant de zichtbaarheid van de Nederlandse militairen in de steden te vergroten en de inlichtingenpositie te versterken. Daarnaast werd het bataljon versterkt met: extra terreinwagens voorzien van een MAG-mitrailleur, extra Patria-pantservoertuigen en vanaf 1 september met 2 infanteriepelotons (60 personen). Al snel normaliseerde de situatie zich, waardoor de verkiezingen in januari 2005 rustig verliepen.


De detachementscommandant droeg op 7 maart 2005 de gebiedsverantwoordelijkheid over aan Britse militairen. De laatste Nederlandse SFIR-militairen keerden medio april terug naar Nederland. Daarna sloten 350-personen van het redeploymentdetachement een 3 maanden durend verblijf af. Er bleven wel Nederlandse militairen actief in Irak.


De Noord-Atlantische Raad besloot 8 oktober 2004 de NATO Training Mission – Iraq (NTM-I) op te richten. Dit gebeurde op voorstel van generaal-majoor Carel Hilderink. Hij werd plaatsvervangend commandant van de NTM-I. Het kabinet stelde 14 januari 2005 25 militairen beschikbaar.

Zondag 20 februari vertrokken 15 instructeurs en stafofficieren met 10 beveiligers van de Koninklijke Marechaussee naar Bagdad. Nederland bood in de eerste helft van 2007 14 militairen aan voor inzet in Irak. Van hen werden er slechts 9 ingezet. In overleg met de NAVO werd besloten de Nederlandse bijdrage aan de NTM-I vanaf augustus 2007 te beperken tot 7 personen. Vanaf juli 2009 ging het om 5 militairen.

In december 2011 besloot de NAVO de missie te beëindigen. 2 militairen van het Nederlandse detachement verbleven tot 15 januari 2012 op het NAVO-hoofdkwartier in Napels om de operatie af te ronden.



Emblemen gedragen in Afghanistan, 2001-heden



Emblemen gedragen in Turkije, 2003



Emblemen gedragen tijdens de missies Atalanta en Ocean Shield, 2008-2017



Emblemen gedragen in Somalië, 2013-2018



Emblemen gedragen in Mali, 2014-2019


De Verenigde Naties (VN) proberen de veiligheid en stabiliteit in Mali te herstellen. Dit gebeurt met de Multidimensional Integrated Stabilisation Mission in Mali (Minusma). Nederland leverde van april 2014  tot 1 mei 2019 een belangrijke bijdrage aan deze missie. Nederlandse militairen voerden in die periode gezamenlijk meer dan 1.200 eendaagse en 120 meerdaagse patrouilles uit. Die waren om informatie te verzamelen voor het hoofdkwartier in Bamako.


Om emblemen te bekijken die door inlichtingenpersoneel zijn gedragen in Mali, gan naar de pagina MI uitzendingen en oefeningen.



Verschillende Verenigde Naties (VN) emblemen



Emblemen gekregen van buitenlandse partners en/of gedragen door Nederlandse militairen tijdens oefeningen



Emblemen door Nederlandse militairen meegenomen uit missiegebieden