page contents
Dutchhelmets.nl
Civiele Inlichtingendiensten


Centrale Inlichtingendienst (1919-1940)


De Centrale Inlichtingendienst (CI) was de eerste Nederlandse civiele veiligheidsdienst, die in januari 1919 werd opgericht en bij de Duitse inval in mei 1940 werd opgeheven. Deze dienst moet niet verward worden met de Centrale Inlichtingendienst (CID) die van juli 1940 tot november 1942 als inlichtingen- en veiligheidsdienst van de Nederlandse regering in ballingschap fungeerde.

 

De CI kwam voort uit een idee van kapitein H.A.C. Fabius, hoofd van de in 1914 opgerichte militaire inlichtingendienst GS III. Binnen GS III was de afdeling IIIB die vanaf het eind van de Eerste Wereldoorlog meer op de binnenlandse veiligheid en extreem-linkse bewegingen was gaan richten.

 

Om de binnenlandse politieke ontwikkelingen en met name de "revolutionaire propaganda" in de gaten te houden en de regering daarover te kunnen informeren vond Fabius dat er een civiele veiligheidsdienst moest komen. Enkele belangrijke hoofden van de lokale politie-inlichtingendiensten zagen niet zoveel in dit idee, maar de chef van de Generale Staf, generaal W.F. Pop, beval het plan positief aan de regering aan.

 

Op 13 januari 1919 werden binnen de regering men het eens over de oprichting van de Centrale Inlichtingendienst (CI), die aanvankelijk nog aangeduid werd als de Centrale Inlichtingsdienst. Over de financiering, de ambtelijke inbedding en de politieke verantwoordelijkheid was men het echter minder snel eens.

 

Uiteindelijk werd de CI betaald uit de geheime middelen van het ministerie van Oorlog, hoewel die eigenlijk alleen bedoeld waren voor het buitenlandse inlichtingenwerk van afdeling GS IIIA, en werd de CI gehuisvest in een klein pand aan de Lange Voorhout 52, waar ook GS III haar hoofdkwartier had. De activiteiten van de CI vielen echter onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken, maar noch het parlement, noch de gemeenteraden wisten van het bestaan van de nieuwe geheime dienst af.

 

Hoewel de CI formeel onder GS IIIB viel, had ze een eigen diensthoofd. Aanvankelijk was dat kapitein J.C. Roelofsen, die in de zomer van 1919 tegelijk met Fabius vertrok. Na hem volgden snel achter elkaar C.A. van Woelderen, C.S. Sixma baron van Heemstra en kapitein W.F. Hofstede, waarna in april 1921 kapitein, later majoor T.S. Rooseboom tot hoofd van de CI benoemd werd, om dat tot aan de opheffing in mei 1940 te blijven.

 

De CI telde nooit meer dan een handjevol medewerkers, doorgaans militaire officieren, die het verzamelen van inlichtingen niet zelf deden. Slechts een enkele keer, bijvoorbeeld in geval van een grote staking of demonstratie, werd iemand gestuurd om zelf verslag uit te brengen. De CI ontving zijn inlichtingen en informatie van heel uiteenlopende partijen. Naast de commissarissen van de koningin, de procureurs-generaal en de Koninklijke Marechaussee waren dat bijvoorbeeld ook grote bedrijven, de Bijzonder Vrijwillige Landstorm (BVL) en particuliere recherchebureaus.

 

De belangrijkste bron van informatie was de gemeentepolitie en met name met de inlichtingenbureaus van de gemeentepolitie in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht werden nauwe banden onderhouden. Voor de contacten met de politie elders in het land werd vanaf 1923 een landelijke vergadering met vertegenwoordigers van de Rijksveldwacht georganiseerd, die vanaf 1930 jaarlijks in Utrecht gehouden werd.

 

Om tijdig voor een (socialistische) revolutie te kunnen waarschuwen hield de CI de ontwikkelingen in binnen- en buitenland in de gaten, waarbij de meeste aandacht uitging naar links-extremistische stromingen zoals anarchisme, socialisme, communisme en pacifisme. Rechts-extremisme, zoals fascisme en nationaalsocialisme, kreeg pas vanaf de jaren dertig meer aandacht. De lokale politie verzamelde informatie over personen en organisaties die zich op die verdachte terreinen begaven en stuurde die per koerier of aangetekende brief naar de CI (bij de posterijen konden immers communisten werken).

 

Politiemedewerkers en militairen zagen met name het praktische gevaar van fascisme en nationaalsocialisme vaak wat minder in. Zo was chef van de Generale Staf H.A. Seyffardt een sympathisant of zelfs in het geheim lid van de NSB en wilde dan ook dat de CI zou stoppen met het in de gaten houden van de leden van deze partij. Als hoofd van GS III verdedigde Van Oorschot de werkwijze van de CI net zo lang tot Seyffardt in september 1934 met pensioen ging.

 

Anders dan de meeste grote buitenlandse veiligheidsdiensten hield de Nederlandse Centrale Inlichtingendienst zich niet bezig met contraspionage. Eind jaren dertig werd wel een toenemende spionageactiviteit, met name vanuit Duitsland en de Sovjet-Unie, geconstateerd, maar het ontbrak de CI aan financiële middelen om daar werk van te maken. Ook GS III liet het maar begaan. Gevolg was dat Britse en Duitse inlichtingenofficieren in november 1939 het Venlo-incident veroorzaakten en na de oorlog bleek hoe actief Russische agenten waren geweest.

 

Begin 1940 kwamen zowel bij de CI als bij GS III regelmatig berichten binnen over een dreigende aanval vanuit nazi-Duitsland, maar slechts weinigen wilden daar geloof aan hechten. Kort na de Duitse inval op 10 mei 1940 hieven zowel GS III als de Centrale Inlichtingendienst zichzelf op. Het complete archief van de CI werd op last van Fabius verbrand zodat het niet in handen van de Duitsers zou vallen. Keerzijde was dat de Nederlandse regering in ballingschap evenmin over de nodige informatie beschikte. Hoofd GS III, Fabius, was naar Londen uitgeweken en T.S. Rooseboom kwam in Duitse krijgsgevangenschap.

 

Veel van de rapporten die de CI had doen uitgaan konden worden teruggevonden in overheidsarchieven, zoals die van ministeries, de commissarissen van de koningin, de procureurs-generaal en van gemeentebesturen.



Centrale Inlichtingendienst (1940-1942)


Bij Koninklijk Besluit van 19 juli 1940 werd door de Nederlandse regering in Londen de Centrale Inlichtingendienst (CID) opgericht, die als civiele "gemengde" dienst (dat wil zeggen zowel inlichtingen- als veiligheidsdienst) ressorteerde onder het Departement van Justitie.

 

Na een reeks van problemen werd bij KB van 28 november 1942 deze dienst opgesplitst in twee diensten: het "veiligheidsdeel" van de CID bleef als Politie Buitendienst onder Justitie ressorteren; de "inlichtingenkant" werd omgezet in een Bureau Inlichtingen (BI) dat onder het Departement van Oorlog kwam te ressorteren.

 

Na de bevrijding werd besloten het BI op te heffen, maar in juni 1945 besloot de Ministerraad het bureau 'voorlopig in stand' te houden. Op 1 mei 1946 werd het BI alsnog opgeheven, nadat op 16 februari 1946 de Buitenlandse Inlichtingendienst (BID) was opgericht.



Bureau Nationale Veiligheid (1945-1946)


Het Bureau Nationale Veiligheid (BNV) werd op 29 mei 1945 opgericht door de Chef Staf van het Militair Gezag, generaal-majoor H.J. Kruls. Toen per 04 maart 1946 het Militair Gezag werd opgeheven kwam het BNV onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Algemene Oorlogvoering.

Aanvankelijk zetelde het BNV in het voormalige Grand Hotel in Scheveningen, maar omdat daar geen verwarming meer was werden de medewerkers in acht panden elders in Scheveningen ondergebracht.

 

Het BNV was in eerste instantie bedoeld om de restanten van Duitse veiligheids- en inlichtingendiensten en hun eventuele stay-behind netwerken in Nederland op te rollen. Daarnaast hielp het BNV bij de zuivering van de politie, van bestuursorganen en Indonesische activisten in de gaten te houden. Ook onderzocht het BNV de activiteiten van collaborateurs en onderhield contact met de geallieerden.

 

Veel medewerkers van het BNV waren afkomstig uit het verzet, met name uit de Groep Albrecht. Het BNV wilde op deze manier van informatie over oorlogsmisdadigers en landverraders kunnen profiteren. Dit leidde tot soms tot ongewenste toestanden doordat voormalig verzetslieden zich dingen meenden te kunnen permitteren die zij tijdens de oorlog gewend waren.

In november 1945 had het BNV 1356 mensen in dienst, een veel te groot aantal om na te gaan of zij wel betrouwbaar genoeg waren.

 

Ook was de Dienst Politieke Misdrijven van Wim Sanders in het BNV opgenomen. De Dienst Politieke Misdrijven hield zich bezig met het opsporen van collaborateurs en oorlogsmisdadigers. Ten behoeve van het ministerie van Justitie, dat de veiligheidstaak wilde overnemen, maakte Sanders heimelijk kopieën van honderden BNV dossiers. Hiervoor werd Sanders op 02 september 1946 gearresteerd, maar snel weer vrij gelaten.

 

In januari 1946 had de regering besloten om het BNV per 31 december 1946 op te heffen aangezien er van Duitse sabotage-activiteiten geen sprake meer bleek te zijn. Voor de toekomstige taken op het gebied van de binnenlandse veiligheid was in april 1946 de Centrale Veiligheidsdienst (CVD) opgericht, die in 1949 werd omgedoopt tot Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD).

 

Het BNV bestond uit de volgende bureaus:

  • Bureau A: Algemene zaken (huisvesting e.d.),
  • Bureau B: Extremismebestrijding (voortzetting van het Bureau Crabbendam),
  • Bureau C: Contraspionage en militaire veiligheid (ook bekend als Bureau Engelberts),
  • Bureau D: Paspoorten.

 

Daarnaast waren er nog de volgende onderdelen:

  • Kabinet van het hoofd van het BNV,
  • Dienst Officieren Toegevoegd (antecedentenonderzoek van nieuwe medewerkers),
  • Missie in het buitenland,
  • Bureau Brussel,
  • Bureau Parijs,
  • Verbindingsofficieren,
  • Interne conflicten.



De Centrale Veiligheidsdienst (1946-1949)


De Centrale Veiligheidsdienst (CVD) was een Nederlandse veiligheidsdienst die bij een geheim Koninklijk Besluit van 9 april 1946 werd opgericht als opvolger van het Bureau Nationale Veiligheid (BNV). Op 8 augustus 1949 werd de CVD opgevolgd door de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD).

 

Na de oorlog was de regering zich bewust hoe belangrijk inlichtingen konden zijn en wilde dan ook een permanente veiligheidsdienst oprichten. Na advies te hebben ingewonnen, werd besloten om een organisatie op te richten zonder opsporingsbevoegdheden en die alleen verantwoordelijk was voor het inwinnen van inlichtingen, naar het voorbeeld van de Britse veiligheidsdienst MI5.

 

De CVD viel onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Algemene Zaken en het hoofd van de CVD werd bijgestaan door een kabinet met 7 medewerkers, verdeeld over Kabinet Algemeen (KA) en Kabinet Bijzonder (KB). Daarnaast waren nog eens 7 medewerkers in Duitsland actief, wat het totaal aantal medewerkers op 122 bracht. Zij waren voornamelijk afkomstig uit het gereformeerde verzet, oud-medewerkers van het Bureau Inlichtingen (BI) en politieambtenaren. De CVD bestond per 1 september 1947 uit de volgende afdelingen:

 

  • Afdeling A: bestaande uit Centrale Documentatie (CD, 31 medewerkers) en Inwendige Dienst (ID, 29 medewerkers)
  • Afdeling B: Extremismebestrijding (30 medewerkers)
  • Afdeling C: Contraspionage (7 medewerkers)
  • Afdeling D: Beveiliging (11 medewerkers)

 

Eveneens naar het voorbeeld van MI5 werd een centraal kaartsysteem opgezet waarin alle personen en dossiers van de dienst werden bijgehouden, waar lagere medewerkers uit veiligheidsoverwegingen telkens slechts gedeeltelijk inzicht in kregen.

 

Taak van de CVD was het inwinnen van inlichtingen omtrent spionage, sabotage en schadelijke propaganda, alsmede over mogelijke onwettige ondermijning van het wettig gezag. Na de Praagse Coup in februari 1948 drong het besef door dat de Sovjet-Unie, die aanvankelijk nog als medestrijder tegen nazi-Duitsland werd gezien, bezig was om ook in democratische landen een communistische machtsgreep voor te bereiden. Daarbij werd met name de Communistische Partij Nederland (CPN) gezien als de vijfde colonne van Moskou. Zo werd het communisme de vijand die de herwonnen vrijheid van Nederland bedreigde en waartegen de CVD tijdig moest zien te waarschuwen.

 

Bij het uitvoeren van deze taken verkreeg de CVD doorgaans weinig medewerking doordat het oprichtingsbesluit geheim was en zodoende maar weinigen van de taken en bevoegdheden van de dienst op de hoogte waren. Daarnaast ondervond de CVD tegenwerking van het ministerie van Justitie dat de veiligheidstaken naar zichzelf toe wilde trekken.

 

Na onderzoek van de problemen bij de CVD door de Commissie Wijnvelt stelde minister-president Beel op 30 juni 1948 de Commissie Prinsen in om na te gaan of een reorganisatie van de CVD nodig was. Middels een rapport van 22 januari 1949 adviseerde de Commissie Prinsen met name om de CVD onder te brengen bij het ministerie van Binnenlandse Zaken (in plaats van onder de minister-president). Aldus geschiedde bij koninklijk besluit van 8 augustus 1949, waarbij de dienst overeenkomstig zijn nieuwe positie tevens werd omgedoopt tot Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD).



De Binnenlandse Veiligheidsdienst (1949-2002)


De Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) was een Nederlandse veiligheidsdienst die bij een geheim Koninklijk Besluit van 8 augustus 1949 werd ingesteld als de opvolger van de Centrale Veiligheidsdienst (CVD). Op 5 augustus 1972 kwam er een nieuw koninklijk besluit met regels voor de Nederlandse geheime diensten. De eerste wet in formele zin was de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 3 december 1987. Deze werd gevolgd door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002). Met het van kracht worden van deze wet werd de BVD op 29 mei 2002 omgedoopt tot Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD).

 

In 1949 werd door Louis Einthoven het motto van de BVD ingevoerd, namelijk ‘Per Undas Adversas’ wat ‘tegen de stroom in’ betekent. De motto was ontleend van de spreuk "Levende vissen zwemmen tegen de stroom in, alleen de dooie drijven mee" Van deze motto werd ook een logo ontworpen voor de BVD. Tegenwoordig wordt zowel motto als logo nog steeds gevoerd door de AIVD, de opvolger van de BVD.

 

Volgens het koninklijk besluit van 1949 viel de BVD onder het ministerie van Binnenlandse Zaken en was beperkt tot binnenlandse dreigingen. Voor het vergaren van inlichtingen uit het buitenland was er sinds 1946 de Buitenlandse Inlichtingendienst (BID), die in 1972 werd hernoemd tot Inlichtingendienst Buitenland (IDB). De BVD had als taak:

  • Het inwinnen van gegevens over staatsgevaarlijke personen en extremistische stromingen
  • Het bevorderen van veiligheidsmaatregelen
  • Al hetgeen noodzakelijk is voor het goed functioneren van de dienst
  • Contact onderhouden met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten

 

Naast het voorkomen van binnenlandse bedreigingen van de nationale veiligheid hield de BVD zich ook bezig met contraspionage. Dat gebeurde doorgaans vanuit de ambassade van een land, waar inlichtingenofficieren werkten die zelf informatie verzamelden, agenten aanstuurden of gegevens van informanten ontvingen.

 

In 1950 begon de BVD met Project A, waarbij via microfoons en telefoontaps alle Oost-Europese, Russische en Chinese ambassades en consulaten in Nederland werden afgeluisterd, een en ander in samenwerking met de CIA, die niet alleen de microfoons en de bandrecorders leverde, maar ook de operatie als geheel financierde, wat neerkwam op zo'n 10% van de totale begroting van de BVD. In 1968 werd deze financiering beëindigd. De BVD wist afluisterapparatuur te plaatsen in meubels die bedoeld waren voor onder meer de Russische, Hongaarse en Tsjechische ambassade. Speciaal hiervoor had de dienst de 'Diplomatic Antique Shop' opgezet waar diplomaten belastingvrij antieke meubels konden kopen.

 

Volgens de vroegere CIA-chef in Parijs, Charles Cogan, was het op zo grote schaal afluisteren van communistische diplomatieke vertegenwoordigingen uniek in Europa, wat aangaf dat de relatie van de CIA met de BVD vrijwel net zo nauw was als die met de Israëliërs. Voor de verwerking van al deze taps was er op de bovenste verdieping van het BVD-kantoor een speciale afluistercentrale waar alle lijnen werden doorgezet naar gespecialiseerde vertalers.

 

De BVD had tot aan de reorganisatie van 1992 de volgende organisatiestructuur, waarbij de oorspronkelijke afdelingen in 1975 omgedoopt werden tot directies:

 

  • Hoofd van de BVD (HBVD) en het plaatsvervangend hoofd van de BVD (PHBVD)
  • Hoofd Kabinet (HK) waaronder ressorteerden het secretariaat van de dienstleiding, de juridisch adviseurs (KJA), de Exploitatie Buitenland (KEB) en de Verbindingen Binnenland (KVB).
  • Stafafdeling Buitenlandse Politiek (SBP)

 

Vervolgens kwamen de verschillende directies en afdelingen van de dienst:

 

  • Afdeling ACD: Administratie & Centrale Documentatie
  • Directie B, verantwoordelijk voor staatsgevaarlijke organisaties, bestaande uit:
    • Afdeling BC: Communistische & Geheime Politieke Beïnvloeding
    • Afdeling BF: Frontorganisaties & andere antidemocratische organisaties
    • Afdeling BT: Terrorisme & politiek gewelddadig activisme (sinds 1985)
    • Afdeling BOA: Operaties Amsterdam
    • Afdeling BOP: Operaties Politie
    • Afdeling BSO: Speciale Operaties
    • Bureau BV: Verwerking en operationeel archief
  • Directie C, verantwoordelijk voor contraspionage, bestaande uit:
    • Afdeling CR: Rusland
    • Afdeling CS: Satellietlanden CWP & Cuba
    • Afdeling CD: DDR
    • Afdeling CP: China, Midden-Oosten & Molukkers
    • Afdeling CTO: Technische Operaties
    • Stafbureau CAZ: Algemene Zaken
  • Afdeling D, verantwoordelijk voor beveiligingsbevordering, bestaande uit:
    • Afdeling DIB: Industrie & Defensie-orderbedrijven
    • Afdeling DOB: Overheid, departementen e.d.
    • Bureau DPO: Persoonsonderzoeken (administratie)
  • Afdeling E, bestaande uit diverse ondersteunende diensten, waaronder:
    • Afdeling E-IX: Recherche, Veiligheidsonderzoeken
    • Afdeling E-XIII: Volg- & Observatieploegen
    • Afdeling EJ: Transcriptie van T-acties & M-acties
    • Afdeling EO: Opleidingen
  • Afdeling FID: Financiën & Inwendige Dienst, Kas, Gebouwen & wagenparkbeheer
  • Afdeling G: Automatisering
  • Afdeling P&O: Personeel & Organisatie
  • Afdeling TD: Technische Dienst

 

In februari 1989 werd een grondige reorganisatie van de BVD in gang gezet die in 1992 als afgerond werd beschouwd. De reorganisatie resulteerde in een nieuwe structuur met drie primaire directies (D2 t/m D4, overeenkomstig de taken volgens de Wiv) en drie ondersteunende directies (D1, D5 en D6).  Vanaf 1992 zag de organisatie als volgt uit:

 

  • D1: Directie Strategie, Planning en Control
  • D2: Directie Democratische Rechtsorde
  • D3: Directie Staatsveiligheid
  • D4: Directie Overige Gewichtige Belangen
  • D5: Directie Operationele Ondersteuning
  • D6: Directie Bedrijfsvoering



Buitenlandse Inlichtingendienst (1946-1971) en Inlichtingendienst Buitenland (1971-1994)


De Buitenlandse Inlichtingendienst (BID) was een Nederlandse veiligheidsdienst die bij een geheim Koninklijk Besluit op 16 februari 1946 werd opgericht en belast was met het verzamelen van inlichtingen in en over het buitenland. Op 1 januari 1971 werd de naam Buitenlandse Inlichtingendienst gewijzigd in Inlichtingendienst Buitenland (IDB). De IDB werd op 1 januari 1994 opgeheven, waarna de taken werden overgenomen door de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) en de Militaire Inlichtingendienst (MID).

 

Naar Brits voorbeeld werden na de bevrijding een civiele inlichtingendienst en een civiele veiligheidsdienst opgericht, beide ressorterend onder de Minister-President.

De veiligheidsdienst was de Centrale Veiligheidsdienst (CVD) die in april 1946 werd opgericht en de inlichtingendienst was de Buitenlandse Inlichtingendienst (BID) die in februari 1946 werd opgericht. Er werd bepaald, dat het "inwinnen van inlichtingen in het buitenland" uitsluitend was voorbehouden aan de BID.

 

Naast de BID vestigde zich in 1946 op Villa Maarheeze ook sectie IIIC van de Generale Staf (GS), die was opgericht voor het opzetten van de stay-behind organisatie Operatiën & Inlichtingen (O&I) en voor het verzamelen van militaire inlichtingen in en over het buitenland. In 1948 werd GS IIIC omgedoopt tot sectie G7 en in 1949 tot Sectie Algemene Zaken (SAZ). Tot in de jaren zestig was het plaatsvervangend hoofd (verantwoordelijk voor inlichtingenoperaties) van IIIC/G7/SAZ tevens het hoofd van de militaire afdeling van de BID, dit omdat formeel alleen de laatstgenoemde organisatie bevoegd was om buitenlandse inlichtingen te verzamelen.

 

De organisatie en taken van de BID werden weergegeven in een uitvoerige notitie van het toenmalige Hoofd BID , getiteld Taak BID van eind jaren ’40. Dit waren:

 

  • Politieke inlichtingen, hoofdzakelijk betrekking hebbend op Europa
  • Economische inlichtingen
  • Militaire inlichtingen
  • Gegevens over contraspionage in het buitenland

Corresponderend hiermee had de BID een politieke afdeling, een economische afdeling, een afdeling contraspionage en een militaire afdeling.

 

Tijdens een tiendaags bezoek van BID-hoofd De Muralt aan CIA-directeur Walter Bedell Smith in januari 1951 werd waarschijnlijk mondeling afgesproken dat de BID zou meewerken aan geheime CIA-operaties in het Oostblok. Dit resulteerde dat de BID van 1951 t/m 1953 samen met het Office of Special Operations (OSO) van de CIA teams van agenten trainde om deze met boten of vliegtuigen van de CIA in landen als Roemenië, Bulgarije en Albanië te droppen, alwaar zij inlichtingen moesten verzamelen en het anticommunistische verzet moesten ondersteunen. Vergelijkbare operaties voerde de BID samen met de Franse inlichtingendienst SDECE uit in Tsjecho-Slowakije.

De betreffende agenten waren doorgaans afkomstig uit emigrantengemeenschappen en niet zelden fascisten of oud-nazi's. De rol van de BID werd goed verborgen gehouden, alle betrokkenen dachten dat het om CIA-operaties ging.

Veruit de meeste van deze operaties werden een mislukking: door verraad en/of amateurisme werden de gedropte agenten vaak al snel opgepakt en ter dood veroordeeld. Desondanks planden het OSO en de BID telkens weer nieuwe missies, totdat het OSO er vanaf 1952 de stekker uit trok.

 

De samenwerking tussen de BID en BVD, Militaire Inlichtingendiensten en het Ministerie van Buitenlandse Zaken verliepen niet soepel. Dat kwam omdat de departementen en diensten niet aangaven aan welke informatie zij behoefte had, zodat de BID inlichtingen verzamelde waar niemand op zat te wachten. Op 1 januari 1971 werd de dienst in gereorganiseerde vorm als IDB ondergebracht bij het Ministerie van Defensie, maar op 1 september 1972 kwam ze opnieuw onder het Ministerie van Algemene Zaken.

De IDB beschikte over goede contacten met andere Nederlandse organisaties als de Militaire Inlichtingendienst (MID) en had ook goede banden met buitenlandse zusterdiensten zoals de Amerikaanse CIA.

 

Binnen de IDB rees er onenigheid tussen de Directie Verwerving die bijna uitsluitend uit militair personeel bestond en de Directie Verwerking die voornamelijk burgerpersoneel in dienst had. Deze waren pas opgelost toen alle medewerkers van Verwerking waren overgeplaatst, waarna de IDB nog meer dan voorheen op de MID steunde, met name door gebruik te maken van de communicatie die werd onderschept en ontcijferd door het Wiskundig Centrum (WKC) van de Marine Inlichtingendienst (MARID), dat in 1982 werd omgedoopt tot Technisch Informatie Verwerkingscentrum (TIVC).

 

In 1992 werd besloten om de IDB en de stay-behind organisatie O&I op te heffen. Als belangrijkste reden voor het opheffen van de IDB werden "personeelsproblemen" genoemd. Op 1 januari 1994 werd de dienst daadwerkelijk opgeheven.

Diverse taken werden overgeheveld naar de inlichtingendiensten van Justitie (Centrale Recherche Informatiedienst/CRI), Defensie (Militaire Inlichtingendienst/MID) en de Binnenlandse Zaken (Binnenlandse Veiligheidsdienst /BVD).



Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (2002-heden)


In 1994 werd de Inlichtingendienst Buitenland (IDB) opgeheven en werd de buitenlandse inlichtingentaak aan de BVD overgedragen. Hierdoor werd de BVD een gecombineerde inlichtingen- en veiligheidsdienst waardoor uiteindelijk op 29 mei 2002 de BVD werd omgedoopt tot Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD).

 

De AIVD valt onder het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en staat onder leiding van een directeur-generaal. Voorheen voerde deze de titel 'hoofd', maar dit werd per 1 januari 2015 gewijzigd om duidelijker te maken dat de dienst onderdeel is van het ministerie van Binnenlandse Zaken. De directeur-generaal wordt bijgestaan door een plaatsvervangend directeur-generaal.

 

Aanvankelijk bestond de AIVD uit negen eenheden en twee businessunits. Nadat het kabinet in 2011 een ingrijpende bezuiniging oplegde, werd een interne reorganisatie doorgevoerd waarbij het aantal directies werd teruggebracht naar drie, aangevuld met een aantal stafbureaus. Daarnaast werd ook de interne opleiding, de AIVD-academie, opgeheven. Sinds 1 januari 2015 kent de AIVD naast een centrale staf de volgende drie hoofddirecties:

 

  • Directie Inlichtingen, waarbinnen onderzoek plaatsvindt en rapportages en analyses worden opgesteld op basis van de informatie die verkregen wordt door de Directie Operatiën. De Directie Inlichtingen omvat verschillende geografische en thematische 'desks'.
  • Directie Operatiën, waarbinnen de operationele activiteiten plaatsvinden ten behoeve van het werk van de Directie Inlichtingen. De Directie Operatiën omvat de volgende units:
    • Human Intelligence (HUMINT)
    • Technische operationele ondersteuning
    • Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging (NBV)
    • Joint Sigint Cyber Unit (JSCU)
  • Directie Veiligheidsonderzoeken & Bedrijfsvoering, waaronder vallen:
    • Businessunit Veiligheidsonderzoeken
    • ICT

 

Op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 heeft de AIVD de volgende wettelijke taken, die ook wel worden aangeduid met de letter waaronder ze in artikel 8 lid 2 van die wet genoemd worden:

 

  • A-taak: Het verrichten van onderzoek naar organisaties en personen die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde, de veiligheid van de staat of voor andere gewichtige belangen van de staat;
  • B-taak: Het verrichten van veiligheidsonderzoeken naar kandidaten voor vertrouwensfuncties (deze taak is apart uitgewerkt in de Wet veiligheidsonderzoeken);
  • C-taak: Het bevorderen van beveiligingsmaatregelen, waaronder maatregelen ter beveiliging van die onderdelen van overheid en bedrijfsleven die van vitaal belang zijn voor de instandhouding van het maatschappelijk leven;
  • D-taak: Het verrichten van onderzoek naar andere landen ten aanzien van onderwerpen die door de minister-president, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Defensie gezamenlijk zijn aangewezen.
  • E-taak: Dreigings- en risicoanalyses opstellen met betrekking tot personen, zaken en plaatsen van het rijk.