page contents
Dutchhelmets.nl
Inlichtingen tijdens de Tweede Wereldoorlog


Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer en later Militair Gezag (1942-1946)


Aangezien de Koningin en de regering in ballingschap in Londen verbleven, was er zowel vanuit Engeland als vanuit bezet Nederland grote behoefte aan informatie en contact. Spionage speelde tijdens de Tweede Wereldoorlog dan ook een belangrijke rol in het Nederlandse verzet.


De eerste verzetsgroepen, zoals De Geuzen, de Ordedienst (OD) en de groep rond Vrij Nederland, hadden als het om spionage ging een enorm probleem: er was geen contact met Engeland. De vooroorlogse geheime dienst GS III was volkomen overvallen door de Duitse aanval en had in het geheel geen maatregelen getroffen; er waren na de capitulatie geen contactpersonen in bezet gebied en er waren geen verbindingen. De Britse Secret Intelligence Service (SIS) had precies twee contactpersonen, die hun zender en geheime code achterlieten bij de Nederlander J. de Geus voor zij werden gearresteerd.


In Engeland was inmiddels François van 't Sant benoemd tot hoofd van de nieuwe Centrale Inlichtingendienst (CID) en eind augustus 1940 stuurde deze zijn eerste agent naar Nederland, Lodewijk van Hamel. Van Hamel had een zender bij zich, en had tot taak enkele spionagegroepen op te richten. In Nederland werd hij geholpen door de Leidse student Hans Hers en door de bankier E.E. Menten die ook later zeer actief zou zijn in het verzet, onder meer door financiële steun aan illegale bladen waaronder Vrij Nederland. Van Hamel slaagde in zijn missie, hij wist zelfs twee nieuwe zenders in gebruik te krijgen. In oktober verzocht hij naar Engeland terug te keren. Hij zou daartoe in Friesland worden opgepikt door een watervliegtuig op het Tjeukemeer. Helaas werd hij verraden en in een hinderlaag gelokt; ook een verstopte koffer met belastende papieren werd teruggevonden.


Medio 1942 was onder het Departement van Oorlog het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer (BMVT / MVT) opgericht dat op haar beurt in 1942 het Bureau Voorbereiding van de Terugkeer naar Nederland en het Herstel van het Wettig Gezag Aldaar (BVT) had vervangen. Binnen het BMVT bevond zich een afzonderlijke sectie namelijk de Militaire Inlichtingen Dienst (MID), die zeer nauw samenwerkte met de Britse sabotagedienst, de Secret Operations Executive (SOE).


Zowel de MID en de SOE waren militaire organisaties die voornamelijk waren ingesteld op practische oorlogsvoering. Dit kwam hoofdzakelijk neer op het uitvoeren van (geheime) operaties, sabotage en steun aan het verzet in de door de Duitsers bezette Europese landen. Voor het zuivere inlichtingenwerk bleken de beide organisaties minder toegerust. Bovendien bleek dat mede door onderlinge miscommunicatie van de diensten, operaties werden geïnfiltreerd door de Duitsers en verraad vaak laat aan het licht kwam.


Door deze situatie werd besloten tot het oprichten van het Bureau Inlichtingen (BI) die geheel op inlichtingenwerk werd ingesteld en kreeg BI aansluiting bij de Britse Secret Intelligence Service (SIS).  De sabotageacties bleven berusten bij de MID die tevens de beschikking kreeg over de door BI verzamelde gegevens, voor zover die van belang waren.


In maart 1944 werd de actietaak overgenomen door het nieuw opgerichte Bureau Bijzondere Opdrachten (BBO) en op 06 september 1944 werd het BMVT omgevormd tot het bureau Militair Gezag (MG). Onder het MG was het Bureau Nationale Veiligheid (BNV) de centrale veiligheidsinstantie die ook verantwoordelijk was voor de screening op politieke betrouwbaarheid van de naar Nederlands-Indië uit te zenden militairen. Die afdeling functioneerde in feite als militaire veiligheidsdienst en stond onder leiding van een militair.

Toen op 04 maart 1946 het MG werd opgeheven kwam het BNV onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Per 31 december 1946 werd het BNV opgeheven en werden de activiteiten voortgezet door de civiele Centrale Veiligheidsdienst (CVD), voorloper van de Nederlandse Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD).


De Generale Staf onder het MG kende geen afdeling veiligheid, want daarvoor was het BNV. De Generale Staf kende alleen een Afdeling 3 Inlichtingen die bestond uit de Afdeling 3A (buitenland), de Afdeling 3B (binnenland).

Na het opheffen van de MG en de aanstaande opheffing van de BNV, vinden er enkele reorganisaties plaats bij de Generale Staf, Afdeling 3 Inlichtingen. Afdeling 3A gaat zich bezig houden met het verwerking van inlichtingen, de Afdeling 3B met veiligheid en vanaf mei 1946 is er ook een Afdeling 3C.

Afdeling 3C had 2 onderafdelingen: 3C, Afdeling 1 (Operatieën), die inlichtingen in het buitenland zou moeten inwinnen, onder meer door het uitzenden van agenten, en 3C, Afdeling 2 (Voorbereiding), die een 'stay behind' organisatie zou moeten opzetten met het oog op een eventuele bezetting. Uit 3C, Afdeling 2 zou later de organisatie voortkomen die in de volksmond zou worden aangeduid als “Gladio”.


In 1948 werd Afdeling 3 Inlichtingen hernoemd naar Sectie G3 Inlichtingen en Afdeling 3C naar Sectie G7 Algemene Zaken. Op 1 juli 1949 werd Sectie G7 Algemene Zaken nogmaals hernoemd, nu naar Sectie Algemene Zaken (SAZ).



Bureau Inlichtingen (1942-1945)


Op 28 november 1942 werd het Bureau Inlichtingen (BI) opgericht. Het BI viel onder de minister van Oorlog en had als taak, aldus de tekst in het desbetreffende Koninklijk Besluit:

<……Het inwinnen, verzamelen en doorgeven ter bevoegder plaatse van alle inlichtingen, welke van belang zijn voor de handhaving van de rust en veiligheid van het koninkrijk, de oorlogvoering en de daaruit voortvloeiende deelneming aan de geallieerde oorlogvoering, alsmede voor de voorbereiding tot het heroveren van het Nederlands grondgebied en het herstel en het behoud van het wettig gezag daarover……>.


In januari 1943 werd kapitein Jan Marginus Somer bij het BI belast met de opleiding en uitzending van de agenten naar bezet Nederland. Na een inventarisatie van de problemen besloot Somer om de opvang van Engelandvaarders in Spanje te verbeteren en opende in Madrid een dependance. Mr. Harry Linthorst Homan (1905-1989) kreeg de leiding over de Buitenpost Madrid.

 

Op 12 februari 1943 werd de tweede luitenant Gijs de Jong, een oud leerling van Somer, in de staf van het BI opgenomen. De Jong werd verbindingsofficier en hij was belast met de werving en selectie van de agenten. Hij bedacht de te volgen tactiek en ook de codenamen van de agenten. Bovendien was hij een voortreffelijk codeur.

 

In een instructie van 5 augustus 1943 van de minister van Oorlog, werd bepaald dat alleen het BI de geheime berichtenwisseling met bezet gebied mocht verzorgen. Door deze instructie kreeg het BI een zeer nauwe band met de Ordedienst (OD). Bij de OD lag de nadruk vanaf de oprichting op de voorbereiding van de situatie die bij het vertrek van de vijand zou ontstaan. Hoewel dit enigszins gewapend optreden uitsloot, betekende het wel dat het uitwisselen van gegevens met de Nederlandse regering een centrale plaats bij de leiding van de OD innam. Van het begin af aan was voor het BI de OD een organisatie met een duidelijke structuur en continuïteit waarmee zaken kon worden gedaan.

 

Na de april-mei stakingen van 1943 was ook door de Raad van Verzet (RVV) in de loop van het jaar diverse malen telegrafisch om hulp van de Nederlandse regering in ballingschap in Londen verzocht. Reacties hierop waren uitgebleven, tot de afgevaardigde Andries Ausems van deze organisatie eind 1943 naar Londen reisde. Het gevolg van al die toenemende dringende verzoeken was dat minister-president Pieter Sjoerds Gerbrandy het BI opdroeg als intermediair tussen de Nederlandse regering in Londen en de RVV op te treden.

 

Op 26 juli 1943 werd de inmiddels tot majoor bevorderde Somer benoemd tot hoofd van het BI. Onder zijn leiding groeide het BI uit tot een goede inlichtingenorganisatie. Bij de werving van de agenten kreeg het BI de eerste keus uit de daarvoor in aanmerking komende Engelandvaarders. Het hoofdkwartier van het BI was gehuisvest in Lowndes Square in Knightsbridge, ten zuiden van Hyde Park, in Londen. Van hieruit werden de contacten onderhouden met de buitenposten in Stockholm, Bern, Genève, Madrid en Lissabon.

 

Zoals alle Engelandvaarders die in Londen aankwamen, werden de aspirant-agenten in de Royal Victoria Patriotic School door de Britse Security Service (MI-5) gescreend. Daarna volgde een verhoor bij een Nederlandse dienst; aanvankelijk bij de Centrale Inlichtingen Dienst (CID) en na de reorganisatie van deze dienst, in de loop van 1942, bij de Politie-Buitendienst (PBD). Na vrijgave door de MI-5 en de PBD verbleven de agenten tijdelijk op de Oranjehaven. De agenten die de agenten-opleiding volgden verbleven in Huize Anna, dat was ondergebracht in het Engelse buitenhuis Glenlea, in Dulwich. Kapitein Gijs de Jong was als verbindingsofficier verantwoordelijk voor de begeleiding van de aspirant-agenten.

 

De aspirant-agenten die op de Politie Buitendienst voor het Bureau Inlichtingen werden geselecteerd, werden niet voor sabotagewerkzaamheden maar voor het bedrijven van spionage getraind. Na de algemene Secret Intelligence Service opleiding, die als basisopleiding van de BI-agenten kon worden beschouwd, volgde daarna de doorslaggevende test radiotelegrafie. Slechts dertig procent van de aspirant-agenten was in staat om de eerste en daaropvolgende seintests naar behoren te kunnen volbrengen. Bij deze tests speelde niet alleen de seinsnelheid, maar zeker ook het al dan niet vlot beheersen van de Engelse taal een grote rol. Het axioma van de seinsnelheid lag op 15-20 lettergrepen per minuut. In de praktijk betekende dat ongeveer drie letters per twee seconden. Voor de grote meerderheid van de aspirant-agenten was dit een groot struikelblok. Van de dertig procent geselecteerden viel vervolgens nogmaals zo’n twintig procent af als gevolg van gebleken tekortkomingen of andere problemen met de gestelde eisen.

 

De radiozendontvanger waarvan de radiotelegrafisten van het BI bij hun berichtenwisseling met het BI in Londen en Eindhoven gebruikmaakten was veelal de Kofferset A MK III. De radiozendontvanger was niet veel groter dan een schrijfmachinekoffertje, was niet schokbestendig en raakte bij de landing menigmaal defect. Een zendkristal bepaalde de golflengte. De meeste radiotelegrafisten hadden meer dan één kristal bij zich zodat zij in staat waren om van golflengte te wisselen; twee kristallen voor de 40-meter band en twee voor de 80-meter band. Een nadeel was dat tijdens de uitzending het niet mogelijk was om van golflengte te veranderen. De zender was uit te peilen indien de agent ging zenden. Naast de radiozendontvanger hadden sommige agenten de beschikking over een Radiotelefonie (RT) set. Met de RT-set was het mogelijk om radiotelefonisch contact te leggen met de operator van het BI in het verkenningsvliegtuig van de RAF dat op afgesproken tijden boven de Biesbosch, de Noordzee en later boven het Zuiden van bevrijd Nederland cirkelde. Indien gebruikgemaakt werd van de RT-set kon het radiocontact in "klare taal" plaatsvinden. Tijdens hun opleiding in Engeland was de agenten door hun instructeurs verteld dat de zenders niet waren uit te peilen. Tijdens hun werkzaamheden in bezet Nederland kwamen de agenten er in de praktijk achter dat zij tijdens hun opleiding hierover verkeerd waren voorgelicht.

 

In de periode van 11 maart 1943 t/m 12 april 1945 werden door het BI 44 agenten boven bezet Nederland geparachuteerd, verdeeld over 26 vluchten.



Bureau Bijzondere Opdrachten (1944-1946)


In maart 1944 werd de actietaak overgenomen van de Militaire Inlichtingen Dienst (MID) door het nieuw opgerichte Bureau Bijzondere Opdrachten (BBO) . BBO regelde de uitzending van Nederlandse geheim agenten en speciale eenheden naar bezet gebied die zich daar vooral bezighielden met de ondersteuning van verzetsactiviteiten.

BBO bestond naast het BI, dat geheim agenten uitstuurde met de opdracht in het bezette Nederland inlichtingen te verzamelen en naar Londen te zenden.


BBO werkte nauw samen met de Britse geheime dienst Special Operations Executive (SOE), dat een leidende rol had in de geallieerde sabotage-activiteiten achter vijandelijke linies. Tot de taken van het BBO behoorde het aanzetten tot opstand en guerrilla-acties in door de Duitsers bezette gebied, het hinderen van de vijand via sabotageacties (zoals het opblazen van spoorwegen) en het organiseren en steunen van het plaatselijk verzet, onder meer door voorzieningen van wapens en ammunitie te leveren en het steunen van de illegale pers.


Tussen 31 maart 1944 en 23 april 1945 landden in totaal 70 geheim agenten per parachute in Nederland, waarvan 17 om het leven kwamen. Op 86 verschillende afwerpterreinen werden 211 wapen- en andere goederendroppingen verzorgd. Ook was het BBO betrokken bij speciale Jedburgh-operaties die zich vanaf september 1944 op Nederlands grondgebied afspeelden.


Na de bevrijding werd in mei 1945 een kantoor van het BBO in Utrecht gevestigd dat onder meer belast werd met onderzoek naar Duitse infiltratie in het BBO. Op 3 december 1945 werd het BBO onder bevel van de chef van de generale staf geplaatst. Op 1 maart 1946 werd het kantoor in Utrecht opgeheven, gevolgd door het hoofdkantoor in Londen op 1 juni van dat jaar.



Bureau Nationale Veiligheid (1945-1946)


Het Bureau Nationale Veiligheid (BNV) werd op 29 mei 1945 opgericht door de Chef Staf van het Militair Gezag, generaal-majoor H.J. Kruls. Toen per 04 maart 1946 het Militair Gezag werd opgeheven kwam het BNV onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Algemene Oorlogvoering.

Aanvankelijk zetelde het BNV in het voormalige Grand Hotel in Scheveningen, maar omdat daar geen verwarming meer was werden de medewerkers in acht panden elders in Scheveningen ondergebracht.

 

Het BNV was in eerste instantie bedoeld om de restanten van Duitse veiligheids- en inlichtingendiensten en hun eventuele stay-behind netwerken in Nederland op te rollen. Daarnaast hielp het BNV bij de zuivering van de politie, van bestuursorganen en Indonesische activisten in de gaten te houden. Ook onderzocht het BNV de activiteiten van collaborateurs en onderhield contact met de geallieerden.

 

Veel medewerkers van het BNV waren afkomstig uit het verzet, met name uit de Groep Albrecht. Het BNV wilde op deze manier van informatie over oorlogsmisdadigers en landverraders kunnen profiteren. Dit leidde tot soms tot ongewenste toestanden doordat voormalig verzetslieden zich dingen meenden te kunnen permitteren die zij tijdens de oorlog gewend waren.

In november 1945 had het BNV 1356 mensen in dienst, een veel te groot aantal om na te gaan of zij wel betrouwbaar genoeg waren.

 

Ook was de Dienst Politieke Misdrijven van Wim Sanders in het BNV opgenomen. De Dienst Politieke Misdrijven hield zich bezig met het opsporen van collaborateurs en oorlogsmisdadigers. Ten behoeve van het ministerie van Justitie, dat de veiligheidstaak wilde overnemen, maakte Sanders heimelijk kopieën van honderden BNV dossiers. Hiervoor werd Sanders op 02 september 1946 gearresteerd, maar snel weer vrij gelaten.

 

In januari 1946 had de regering besloten om het BNV per 31 december 1946 op te heffen aangezien er van Duitse sabotage-activiteiten geen sprake meer bleek te zijn. Voor de toekomstige taken op het gebied van de binnenlandse veiligheid was in april 1946 de Centrale Veiligheidsdienst (CVD) opgericht, die in 1949 werd omgedoopt tot Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD).

 

Het BNV bestond uit de volgende bureaus:

  • Bureau A: Algemene zaken (huisvesting e.d.),
  • Bureau B: Extremismebestrijding (voortzetting van het Bureau Crabbendam),
  • Bureau C: Contraspionage en militaire veiligheid (ook bekend als Bureau Engelberts),
  • Bureau D: Paspoorten.

 

Daarnaast waren er nog de volgende onderdelen:

  • Kabinet van het hoofd van het BNV,
  • Dienst Officieren Toegevoegd (antecedentenonderzoek van nieuwe medewerkers),
  • Missie in het buitenland,
  • Bureau Brussel,
  • Bureau Parijs,
  • Verbindingsofficieren,
  • Interne conflicten.